‘Welke tijd had u gedacht?’
‘Ik heb geen tijd voor die onzin.’
‘Dat werd een keertje tijd, zeg.’
‘Je zit mijn tijd te verbeuzelen.’
‘En toen gebeurde er een hele tijd niks.’
‘Tijd is geld.’
‘Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan.’
‘Tied veur ‘n pafke.’
‘Daar kan ik wel een beetje tijd voor vrij maken.’
‘Dan maak je maar tijd.’
‘Ik ga er een tijdje tussenuit.’
‘Ja, toen, toen reden de treinen nog op tijd.’
‘De tijd vliegt.’
‘De tijd stond even stil.’
‘Je kunt de tijd niet terugdraaien.’
‘Komt tijd, komt raad.’
‘Dat was alweer een tijdje terug.’
‘Ja, in die tijd, toen alles nog kon.’
‘Er komt een tijd dat je hier spijt van gaat krijgen.’
Trouwens: Tijd bestaat helemaal niet. Zie verder Einstein cs. Het is ook een ten onrechte vergeten boek van Jan Wolkers. Van een tijdje terug.
Beidt uw tijd.
Schrijf dat maar op dat tegeltje.
________