LD-columnist Johan van de Beek is er, blijkens zijn stukje van hedenmorgen, ook achter dat er sites zijn waar druk gesproken wordt over oude, vergeten, archaïsche, ouderwetse woorden. Ik heb een tijdje deelgenomen aan een discussieforum op de LinkedIn-pagina van Genootschap Onze Taal dat ik nu even niet terug kan vinden, maar daar was, op het moment dat ik me een beetje uit de discussie terugtrok, toch in de loop van een aantal maanden een respectabele schat van oude woorden samengebracht – ook wel overlopend naar huishoudelijke uitdrukkingen die iedereen wel van zijn eigen ouderlijke woning kent.
Ik wil het nu niet gaan hebben over de definitie van het soort woorden waar het hier om gaat – Johan noemt bijvoorbeeld de uitdrukking mijn wettige bedgenote welke uitdrukking hij kent van een collega, die mij eerder lijkt thuis te horen in de categorie studentikoze uitdrukkingen. Ik ken die collega namelijk óók. Van de Beek gebruikt trouwens in zijn stukje een woord verkeerd, hij heeft het over een trits woorden en bedoelt daarmee een helebóel woorden, terwijl een trits weliswaar inderdaad een ouderwets woord is, maar het betekent ‘drietal’.
Ik ben er, kortom, voorstander van om ouderwetse woorden te gebruiken, ik vind bijvoorbeeld verrassend vaak gelegenheid om het prachtige woord nopens in te zetten. Maar in het algemeen geldt voor vergeten woorden hetzelfde als voor vergeten groenten: ze zijn niet voor niks vergeten. Dus daar moeten we verder maar niet om te treuren, lijkt me.
Wat mij wel stoort is het verkeerd gebruik van woorden. Ik noemde ‘trits’ al – Van Dale is daar veel te toegeeflijk in, en dat geldt ook voor een woord als bewijslast. Dat is een juridische term die omschrijft wie degene is die het bewijs moet leveren. Van Dale zet daar weliswaar bewijsmateriaal ook bij als betekenis, maar noemt dat minder juist. Dat betekent: bewijslast gaat binnenkort alleen nog maar de last, vracht, aan bewijs betekenen.
Zo weet ook bijna niemand dat de hypotheekgever de eigenaar van het onderpand is, die inbrengt bij het sluiten van een lening, en de hypotheeknemer de bank die het geld uitleent. De hypotheek is niet de schuld zelf, maar de schuldbekentenis, de hypotheekakte. Je ziet dit bijna nooit meer in de juiste betekenis gebruikt – inmiddels heeft het woord kennelijk een algemeen aanvaarde omgekeerde betekenis gekregen. Zoals een tuin vroeger niet op het grondgebied sloeg, maar op de omheining.
Laatst hoorde ik iemand zeggen dat het werkwoord hoeven niet bestaat en als je er goed over nadenkt, zeg je: verdomd. Hoewel: in het verband van een negatieve zin is het taalkundig een heel handig woord. Dat hoef ik niet te doen. Mijn gesprekspartner komt echter uit een bijzonder keurig gezin en daar was het werkwoord hoeven ingedeeld bij het optelefoneren. De meisjes uit zo’n gezin mogen ook geen windjes laten.
Oude woorden geven ook een zekere plechtstatigheid aan een tekst. Dat geldt bijvoorbeeld nopens het Nederlands dat columniste Sylvia Witteman hanteert.
Het hanteren van een taal, dat hoor je ook al niet zo vaak meer.
Zullen we al die leuke oude uitdrukkingen gewoon bewaren voor ons eigen clubje? Laat de rest maar langzaam vervallen tot een primitief soort van steenkolen-Engels. Wij weten beter. Wat jij, Tom Poes? Daar zijn wij het waratje toch over eens?
__________