De vraag wat het Groot Dictee der Nederlandsche Taal eigenlijk voorstelt is gelukkig inmiddels in het geheel nog niet en dus afdoende beantwoord. Doemt meteen een andere vraag op, nee doemen twéé vragen op: is het noodzakelijk dat halverwege december de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal ineens de showroom wordt van de nieuwste brillenmode? En kan het Dictee vanaf volgend jaar weer gewoon een volstrekte onzintekst zijn waar je met het grootste gemak per woord veertien fouten maakt?
Eerst die brillen. Gisteravond zag ik dat zelfs Philip Freriks gevallen is voor de Sjefke-van-Oekelbril, die Bart Chabot ooit van de onvergetelijke Haagsche komiek erfde (of is het orf?) en die inmiddels zelfs de fijngesneden neusjes van mooie meisjes ontsiert en vermoedelijk, door het loodzware gewicht van het instrument, ook verminkt. Ines Wesky, de nieuwe voorzitter van het Dictee, had er ook een, maar die is er wel tegen bestand, denk ik. Het was een hele troost te zien dat de auteur van het dictee van dit jaar, Arnon Grunberg, nog gewoon het half montuurloze brilletje op had dat sinds enkele maanden ineens zóó 2004 is.
Dan het dictee zelf. Een dictee met inhoud, een interessant probleem. Namelijk hoe Sigmund Freud probeerde aan de fundamentele vraag te ontkomen: waarin verschillen mensen van dieren? Door Cultuur, sterker nog, vermoedelijk: door Kultur. De cultuur maakt dat de mens zijn driften beteugelt en daardoor mens wordt.
Kees van der Staay, afkomstig uit een hoek van de samenleving waar men nogal wantrouwig kijkt naar uitingen van cultuur en zich liever verlaat op de voor gewone zoogdieren duistere vermaningen van een oud boek, keek nogal zunig bij zinsneden als ‘het gaat om seks, want zoons willen eigenlijk coïteren met hun moeder.’ Je zag hem denken: ‘Moet dat niet eigenlijk zonen zijn?’
En dan de aard van het dictee. Een heel saai dicteetje voor de laagste klassen van de middelbare school, als u mij toestaat. Ik heb nu even geen voorbeelden bij de hand, maar ik herinner mij dictees waarin wel dertig woorden voorkwamen waarvoor ik onder normale omstandigheden even het woordenboek raadpleeg, en dan ga ik kortheidshalve nog even voorbij aan koppeltekens, liggende streepjes, apostrofs en andere deeltekens en ampersanten.
Ik bedoel: een groot dictee waar ik maar zes foutjes in maak (twee hoofdletterfouten en de rest aaneenschrijffouten) dat is geen ingrediënt voor boeiende televisie. Wij willen diep zuchtende prominenten, verbeten taalkenners die weten: ik heb niet voor niets het Groene Boekje van buiten geleerd, kunstenaars die kans zien in elk woord en in elk leesteken een of meer fouten te maken. Niets van dat alles. Een Vlaamse prominent zag zelfs kans de gedeelde eerste prijs te winnen. Dat is niet bedoeling, wilt u dat goed in uw oren knopen?
In mij rijpte intussen het besluit dat ik voortaan alle woorden weer los van elkaar schrijf. Wat is dat voor een manie, alles aanmekaarschrijven?
_______