Het Ceramiqueterrein in Maastricht, de architectuur is schitterend, vooral op mooie dagen. Maar in een gure decembernacht met gierende wind en felle sneeuwjacht is het schaarsverlichte terrein rond het Bonnefanten Museum iets minder huiselijk, het doet denken aan Metropolis of zoiets.
In het museum, zo luidt de tekst van de uitnodiging, vindt het feest plaats dat hoort bij de oratie van prof. dr. M.H. de Haan, beter bekend als Michiel. Ondanks de totale verlatenheid is het nog een kunst de auto ergens kwijt te raken. Maar het lukt toch en we begeven ons welgemoed op weg.
Voor ons doemt de geheel duistere kolos van Aldo Rossi’s schepping op. Ik haal de uitnodiging te voorschijn, is het wel hier? Het is hier.
Enigszins twijfelend lopen we de helling op die leidt naar de ingang. Daar aangekomen zien we een portiek – de portiek van een fabriek die al een tijdje geleden het slachtoffer is geworden van de vorige recessie; ik zie slordig bijeengewaaid karton en plastic, en ontwaar dan ineens een gehurkt menselijk wezen.
En ik weet ook meteen wat hij er doet: de zwarte man bouwt van het karton en het plastic een onderkomen voor de nacht. Hij kijkt ons glimlachend aan als wij aarzelen – moeten we over hem heen stappen? En dan? In het museum is alles donker.
‘Het is aan de achterkant,’ deelt de man mee, en maakt een vaag wijzend gebaar. ‘Dank u wel! Prettige avond!’ roep ik, ja, bij mij moet je zijn om de verkeerde woorden op het juiste moment te berde te brengen. Twintig stappen verder denk ik al dat de man voor zijn advies wellicht een eurootje verdiend zou kunnen hebben.
Aan de achterkant zit de gevel die uitkijkt op het duistere water van de door de wind geteisterde Maas, in het water weerkaatsen de lichtjes van de stad aan de overkant.
Snel de trappen op en het café binnen, een reusachtige en buitengewoon ongezellige aangelegenheid, nagenoeg geheel in het duister gehuld, met honderden dicht opeengepakte academisch en universitair ogende mensen die op luide toon verwikkeld zijn in conversatie.
Als door een wonder vinden we het nog immer en wonder boven wonder stabiele clubje dat ooit kunst en cultuur beschreef in het Limburgs Dagblad.
De wijn is goed, de hapjes ook.
En de tocht is niet vergeefs, want we maken weer eens een afspraak om met het clubje gezellig bijeen te komen. Ten huize van prof. dr M. H. de Haan, natuurlijk.
Onderweg in de auto in de nog voortjagende sneeuw denk ik aan de zwarte man. Zou hij al slapen?
___________