IJslanders in het buitenland – en vergis je niet, meer dan de helft van de IJslanders woont in het buitenland – snakken de rest van hun leven naar de verrotte walvis die de vreugde van hun jeugd was en de trots van hun volk. Eergisteren nog spoelde een potvis aan voor de Hollandse duinenrij, maar geen IJslanders te bekennen die een stukje kwamen afsnijden dat ze dan op een warm plekje in de keuken gingen laten verrotten.
Zo hoor ik dat Japanners in het buitenland vooral genieten van het afgesneden zijn van het land van herkomst doordat ze nu ineens gewoon yoghurt met muesli bij het ontbijt kunnen nuttigen in plaats van die onzeglijk smerige zuurpruim waar al die Japanners maagkanker van krijgen.
Inderdaad heb ik in de plaats Malang op Java wel winkels gezien waar ze stopverfachtig wittebrood, boterhammenworst en Margrieten & Libelles van tien jaar oud verkochten; daarnaast was een vrolijk café gevestigd, genaamd Toko Oen, die oude jenever in voorraad had (‘sloky’) die in ouderwetse kelkjes werd geschonken, met een kop erop (oude jenever heeft een enorme oppervlaktespanning.)
Brood en worst liet ik voor wat het was maar aan de oude jenever, die ik thuis nooit drink, kon ik geen weerstand bieden. Waarna ik merkte dat het verhaal van Gerard Reve niet klopt, dat ‘toen wij Ons Indië nog hadden’ de jenever gratis en voor niks en onbeheerd in de lobby van de hotels stond te wachten.
Maar het rare was natuurlijk dat destijds in Malang nog nauwelijks naar boterhammenworst snakkende Nederlanders woonden: de gehele productie verdween op zaterdag in de boodschappentassen van welgestelde Chinezen in de stad.
Nederlanders die nooit bitterballen, kroketten, katjesdrop, boterhammen- en rookworst, pindakaas of witlof eten, beginnen er direct na aankomst op Jan Mayen, de Orkaden, de Seychellen en de Marshall-, Kerstmis- en Paas Eilanden mitsgaders in Vanuatu naar te smachten. Zo gaat het verhaal.
De laatste keer dat dit eigenmachtig optreden tot gevolg had dat men de handen uit andermans mouwen stak, was inderdaad in Ons Indië, waar op de diverse aanwezige plaatsen hoog boven de zeespiegel de spinazie, bloemkool en sperzieboontjes welig begonnen te tieren en door de djongos aan een pikolan naar de Jalan Eykman in Bandoeng of naar Menteng in Batavia werd geschommeld – waarna de groente toch maar in een rijssttafel werd verwerkt.
Waar was ik? O ja, Nederlanders in den vreemde.
Mora, Van Dobben en Kwekkeboom gaan fuseren, ten einde uiteraard niet alleen de over de wereld verbreide Nederlanders een glimp van thuis te doen opvangen, maar vooral om mensen die sushi, antipasti, risolles, dim sum, quesadillas en wat er nog meer voor heerlijke snacks overal ter wereld bestaat nuttigen, nota bene Hollandse kroketten door de strot te duwen.
Niks tegen een goeie kroket hoor. Ik hoor dat Febo en Holtkamp de beste maken, ik vind de meeste kroketten van Van Dobben en Kwekkeboom ook niet onsmakelijk en die van Mora, ja, Mora, dat is toch een beetje een frikadellenbedrijf.
Ze doen maar hoor. Wat ik eigenlijk wilde zeggen: als ik in een ver buitenland ben dan taal ik ook niet naar enig voedsel van Nederlandse oorsprong. daar taal ik zelfs vaak nog niet eens naar als ik gewoon in Holland ben. Sterker nog: ik hoef niet eens zo dringend terug naar Holland.
Geef mij maar sashimi. En naar die rotte walvis ben ik ook wel nieuwsgierig, trouwens.
_______