Lange tijd geleden las ik alleen maar toneelstukken. Toen die neiging begon te verdwijnen was het de beurt aan de reisboeken. Ik weet niet of het helemaal klopt, maar ik mag graag denken dat het ontstond toen Herman Vermeulen, een collega die zelf op een vrachtschip over de wereld had gezworven, mij een boek aanreikte van een tot dan toe mij onbekende Amerikaanse schrijver, Paul Theroux, The Great Railway Bazaar, over een treinreis van Londen naar Yokohama. (Vliegtuig en boot kwamen er ook aan te pas, je kunt ook te veel vragen.)
Bij lezing werd ik me bewust van wat ik eigenlijk al lang wist: reizen met de trein is het mooiste dat er is. Met de trein kun je ook plaatsen bereiken die met de auto (nog) onbereikbaar zijn, rails leggen schijnt gemakkelijker te zijn dan wegen áánleggen. Daarover bestaan trouwens ook mooie boeken, waarin Chinese koelies haastig bielzen en rails legden terwijl de locomotief met daarachter drie wagonnetjes al puffend stond te wachten. De passagiers, zo stelde ik me voor, vermaakten zich intussen met het neerknallen van passerende buffels en af en toe werd ook een Chinese raillegger het slachtoffer, dat kon niet uitblijven.
Je kunt in treinen slapen, eten, drinken, zelfs werken; je kunt dromerig naar het landschap staren en genieten van de bedrijvigheid op stations. Er kan je niets overkomen, je bent veilig in Jezus’ Armen.
Kortom, ik was gegrepen door de romantiek van het spoor.
De eerste treinreis die ik me kan herinneren was een schoolreisje, dat voerde van Nijmegen naar Rotterdam, in 1948 of daaromtrent. Ik herinner me er niet veel van, ja, de kale vlakte van Rotterdam met de nog half overeind staande Laurentiuskerk.
De eerste treinreis die ik alleen maakte voerde van Heide in Schleswig Holstein naar Büsum aan de Waddenkust. Ik was zeventien en ik was vastbesloten mijn nicht Else te bezoeken, die in Büsum woonde. Waarom, ja, waarom deed ik dat? Geen idee. (Bedenk zelf iets.) Ik kreeg een kopje thee en een aldaar wereldberoemd stuk Käsetorte en daarna bracht ze me naar de trein. Ik droeg een Ray Ban zonnebril met een kogelgaatje, ja ja, ik wist hoe het heurde, in 1956. De trein was natuurlijk een stoomtrein met houten banken en open balkons, het was prachtig weer en de trein stopte bij elke steen. Vermoedelijk om een beetje uit te hijgen, dat deden treinen toen nog.
Het lijntje bestaat nog altijd. Tegenwoordig rijden er van die mooie gestroomlijnde langzaam rijdende hogesnelheidstreinen. Ik probeer hardnekkig het beeld vast te houden van die puffende stoomtrein. Zie hier.
Maar Else moet een eind in de tachtig zijn, als ze nog leeft. En ik, ik ben nog altijd gek op treinen. Waarover later meer.
________