Gisteren alweer in de gevangenis, voor de tweede keer in een maand tijd, en ditmaal heb ik er zelfs gezeten. Op het terras, waar de zon scheen en de prosecco heel aardig smaakte.
Vorige maand was ik in Veenhuizen, in Drente. In die rare gevangenis waar ze ergens in de negentiende eeuw daklozen, zwervers en bedelaars naartoe brachten. Dat mes sneed aan twee kanten: zo kon je Nederland, destijds economisch een desolate achterstandswijk, toch nog enigszins presentabel houden en je had een zootje goedkope werkkrachten om piepers te telen, kanalen te graven, turf te steken en dergelijke. Prima staaltje van public relations, want de vrome generaal die het allemaal bedacht presenteerde het als een soort heilstaat voor mensen die niet in staat waren voor zichzelf, laat staan voor hun kinderen te zorgen en hij hielp ze daar op deze manier bij. Met kinderen en al.
Het waanzinnige gebouw, een carré rond een onafzienbare binnenplaats, was natuurlijk zo gebouwd dat het zwervers verhinderde de neiging te botvieren die hen tot zwerver had gemaakt, je kon er dus niet uit, in toenemende mate niet want uiteindelijk werd Veenhuizen toch, zowel in de praktijk als qua reputatie, wat het van het begin af aan was: een gevangenis – misschien wel een concentratiekamp.
Tegenwoordig is het een gevangenismuseum, waar zelfs af en toe nog wat te lachen valt, als je tenminste het zelfde eigenaardige gevoel voor humor hebt als de inrichters en medewerkers van de inrichting. De VVV van Veenhuizen is vlakbij gevestigd en heeft als slagzin: Veenhuizen boeit, dat soort humor.
Vlakbij is ook een echte gevangenis, waarvan een deel leeg staat. (Dat verbaast je natuurlijk: er is zóveel criminaliteit en hier is een keurige gevangenis die gewoon leeg staat. Al jaren.) Vrijwilliger Menno leidt er rond en maakt bijna ongepaste grappen over het gebruik van de isolatiecel, over de luchtplaats en over de vraag hoe gevangenen aan hun drugs kwamen. Het is een mooie excursie hoor, zelden zo’n gevoel gehad van ‘gelukkig ben ik een keurig mens, in tegenstelling tot de rotzakken die hier ooit zaten en op die gore roestvrijstalen plee moesten.’
En gisteren was het alweer zover, nu in het Arresthuis in Roermond. Een in wit, zwart en grijs gehouden ruimte met keuken, restaurant, receptie, zoals het hoort in een sjiek en duur hotel, en dat terras dus (dat uitzicht biedt op een binnenplein dat naar collega Pierre Huyskens genoemd is) en daar sta je ineens voor het hotelgedeelte, dat Cellenblok heet – het hotel is, ik verzin dit niet, gewoon de gevangenis, een hoge gang met rondom twee gaanderijen en daarachter de rijen sinistere zwarte celdeuren met luikje.
‘Mogen we even kijken?’ Nee, eh, nee, dat kan niet, in verband met de privacy van de gasten.’ Jammer. Gelukkig staan er wat plaatjes op de website. Het is voor mijn begrippen een vrij duur hotel – maar als ik me goed herinner nog altijd aanzienlijk goedkoper dan de reguliere gevangenis.
Hoe morbide is dat, vraag ik me intussen af, logeren in een hotelkamer, afgesloten met een gevangenisdeur en tralies voor de ramen?
En hoeveel van de gasten van het hotel zijn al thuis gekomen met de mededeling: het is echt waar, de Nederlandse gevangenissen zijn luxe hotels?
_________
Foto’s zie http://bit.ly/o0R2Ka
__________