Op 13 augustus 1961, wat deed ik toen? Ik was bijna twee jaar leerling-journalist, ik was, denk ik, redacteur binnenland met permanente nachtdienst en ik was stikjaloers op de collega’s van buitenland, die de Muur mochten verslaan. Die Mauer der Schande. Die collega’s waren tevens volledig op de hand van de NAVO en ik was behalve 23 jaar ook van de weeromstuit een soort communist. Dat betekende trouwens niet dat ik me kon voorstellen dat de DDR een muur dwars door Berlijn bouwde.
Ook zoiets: Een paar gelijkgezinde (jonge) collega’s en ik zeiden ‘DDR’, maar de oudere buitenlandredacteuren volgden de officiële lijn: de regering van de Duitse Bondsrepubliek in Bonn sprak consequent van de Ostzone, en dus werd de DDR in De Gelderlander hoogstens genoemd als de zogenaamde DDR. Dat je daarmee een heel ‘land’ in de strafbank zette dat zelf geen kant op kon – op 17 juni 1953 was een opstand in Oost-Berlijn keihard neergeslagen door de Russische bezettingsmacht – dat maakte niet uit: wij hadden het gelijk, de vrijheid en de democratie aan onze kant. Wij linkse types vonden de verdeling van Duitsland een prima idee: als straf voor de Tweede Wereldoorlog en als middel om een volgende agressie-oorlog te voorkomen.
Overigens kon het nog erger: de echte revanchisten in de Bondsrepubliek duidden de DDR aan als Mittel-Deutschland, ten teken dat ze half Polen en een flink stuk van de Baltische staten ook nog altijd tot Duits grondgebied rekenden.
Op 13 augustus 1961 wist je natuurlijk nog niet dat er echt een hele hoge, lange muur gebouwd zou worden die bijna dertig jaar zou blijven staan. In ieder geval staat deze foto nog op mijn netvlies gebrand: een Oostduitse Volkspolizist springt over de rol prikkeldraad die aanvankelijk Oost- en West-Berlijn van elkaar scheidde, zijn wapen slingert naast hem mee de afscheiding over.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw bezocht ik een paar maal Oost-Berlijn. De boeken- en platenhandel waar ze maar vijfentwintig mandjes hadden en er dus maar vijfentwintig klanten tegelijk naar binnen mochten. De restaurants waar en dikke walm hing van slechte tabak en het ook stonk naar doorgekookte kool en waar mes en vork bij de minste druk dubbel bogen. Het warenhuis waar vrijwel niets te koop was. De wacht op Unter den Linden die bij de aflossing de tegels van de stoep letterlijk de grond in stampte. Het museum waar je niet op blote voeten in mocht. De Vopo bij de grensovergang Friedrichstrasse, die goed oplette dat westerlingen, onderweg naar West-Berlijn, geen stap naast het veel te smalle trottoir zetten: één stap op de rijweg en je werd aangehouden en ter plaatse veroordeeld tot tien DM boete. Uiteraard zonder kwitantie.
Wat ik mooi vond: een stad zonder al die schreeuwende uithangborden en andere reclame. ‘Kijk eens wat die mensen allemaal somber kijken,’ zei een collega terwijl wij met de S-Bahn door Oost-Berlijn reisden. ‘Heb jij wel eens een tram gezien waarin de mensen zaten te lachen?’ vroeg ik hem.
Nog later fietste ik met vrouw en kinderen over een breed fietspad door bossen en velden. Waar nu het pad lag, had kort daarvoor de Muur nog gestaan. Allemaal geschiedenis.
_________