Even het geheugen opfrissen: naar aanleiding van het feit dat de Heerlense dichter Leo Herberghs volgende week 87 jaar wordt, ging ook bij mij een dichtader open, nopens hem en andere leden van de cultuurredactie van het Limburgs Dagblad omstreeks 1970, waaraan ik destijds ‘leiding’ mocht geven. Mijn collega’s vatten mijn positie destijds op als een die hen de gewenste rust en ontspanning verschafte, zodat zij zich met het hogere konden bezig houden. Dit verschafte mij dan weer de idee en daarmee de voldoening dat ik mij op de juiste wijze, nog net niet langoureus op de chaise longue, van mijn taak kweet. Een kwestie van Luxe, calme et volupté, of zoals de ook al gestorven dichter Maarten Beks deze dichtregel van Baudelaire placht te vertalen: Luxe, kalmte en volop thee. De thee die ik ’s middags dronk bij een van mijn vriendinnen.
Leo zat er altijd ’s morgens al als ik binnenkwam. Hij had een vast rubriekje op pagina 2 van de krant waarin hij, vaak op weemoedige toon, het wereldgebeuren bezong. Hij zette die activiteit voort nadat hij in 1972 op min of meer tumultueuze wijze afscheid had genomen van het Limburgs Dagblad en was overgelopen naar wat sommige collega’s ‘de overkant’, anderen weer ‘het concurrerend pamflet’ plachten te noemen, te weten het Maastrichtse dagblad De Nieuwe Limburger, ter plaatse beter bekend als ‘De Leugeneer’. Vrienden was ik nooit geworden met Leo, na zijn vertrek bejegende hij mij, laten we zeggen: koeltjes. Ik was namelijk wel bij de vijand blijven werken.
De voornaamste activiteit die Leo omstreeks 1970 ontplooide bij het Limburgs Dagblad nam veel tijd in beslag, want hij schreef een wekelijks stukje naar aanleiding van een lange wandeling die hij maakte in het Limburgse land. Veel wandelingen maakte hij niet alleen, maar in gezelschap van zijn absolute tegenpool, de illustrator Karel Gerrits, die van alle collega’s al eens een karikatuur voor intern gebruik had getekend, altijd prominent voorzien van een parensbereid geslachtsdeel. Leo was daarop, meen ik, een uitzondering. Men kon heel ver gaan, op een goede oude krantenredactie, maar sommigen staan daar boven. Zoals Leo.
Eenmaal ben ik met Leo mee gewandeld, een klein stukje maar, op een steenworp afstand van het redactiebureel, door een beekdal dat grenst aan het oude dorp Welten. Ik denk dat we het over planten hadden. Niet over gedichten. Uit een interview met Leo dat ik op internet vond, begreep ik nu pas, meer dan veertig jaar na dato, dat hij daar niet zozeer wandelde, als wel aan een gedicht werkte. Ik ben nagenoeg blind voor gedichten.
Uit dat interview, in 2000 geschreven door Ben Herbergs, die zelf ooit leerling-journalist was bij het Limburgs Dagblad, begrijp ik dat aan het bureel tegenover mij een man zat die persoonlijke kennis was van zo ongeveer iedereen in Nederland die dichtte.
Het was een mooi stel, die cultuurredactie. Een dekselse Brabander, een kosmopolitische Parijse Maastrichtenaar en twee honkvaste Limburgers, allemaal min of meer gestrand in die afgelegen baai, die krantenredactie die feitelijk vooral hun – op dat moment niet (meer) buitengewoon lucratieve – buiten de krant gelegen hoofdactiviteit financierde.
En ik zat erbij en keek ernaar. Baudelaire, die tref je overal op internet. De thee heb ik inmiddels omgetoverd tot een glaasje prosecco, my dear.
________