Voor mijn part neem je deze reminiscenties met een korrel of kilo zout. Of je haalt de overdrijving er uit door het maar half te geloven.
Maar in 1970 groeiden de bomen tot in de hemel voor de kranten, de redacteuren kregen er elk jaar tien procent salaris bij – nog even afgezien van het dienstjaar dat ze er automatisch bij kregen – we maakten elke dag een steeds dikker ‘lekker krantje’ en verlieten de redactionele burelen dagelijks tijdig om ‘thee te drinken’ bij onze vriendinnen, casu quo een ‘kopje soep met schuim’ te bestellen in Café Bijsmans. Die laatste expeditie eindigde er erg vaak mee dat we midden in de nacht vanuit de laatste kroeg die nog open was, straalbezopen per automobiel op huis aan gingen, alwaar we omzichtig aanschoven achter de gebreide directoire van de wettige.
En ik had de mooiste baan van de wereld. Ik had onderwijs en gezondheid als onderwerpen en dat vatte ik breed op, zodat ik er aan de hand van interviews met desbetreffende deskundigen voluit abortus en euthanasie, communes en anti-autoritaire opvoeding tot de norm verklaarde in de veelgelezen weekendbijlage van de krant. Gemakshalve en met het oog op de wijze waarop ik werd gefêteerd door de PR-mensen van de desbetreffende industrie, deed ik er de auto’s bij. Alles uiteraard onder het regime van de eigenhandig opgestelde ethische normen.
En ik was dus chef van een afdeling, de afdeling ‘Cultuur en recreatie’. Daar zwaaide ik, heel voorzichtig, de scepter over drie dichters waarvan er twee dubbelden als kunstschilder en die behoorden tot de crème de la crème van de Limburgse kunstwereld. Het drietal schreef, ter compensatie van het salaris, ook wel artikelen voor de krant. Mooie en vaak moeilijke artikelen voor de al genoemde bijlage, daar werd de krant namelijk beter van. Vonden wij zelf.
________