Eerder gepubliceerd op 23 juli 2004
Het is inmiddels alweer een jaar of tien, twaalf geleden is dat ik de intocht van de Vierdaagse voor de laatste keer gezien heb. Ik heb er beeld bij. Ik zit op het terras van De Schans in Mook, terwijl een eindeloze dichte drom wandelaars voor me langs loopt. Er is nog geen uur voorbij als ik constateer dat de beste remedie tegen het plan om nog ooit de Vierdaagse mee te lopen is: de intocht bekijken. Dit is geen wandelmars meer, dit is moeizaam file lopen, er vooral op letten dat je niemand op de hakken trapt en nog erger: dat niemand jou op de hakken trapt.
Een kennis belt me mobiel en zegt dat hij een keer tien of tien mijn nummer heeft gedraaid, en steeds de mededeling ‘netwerk overbelast’ heeft gekregen. Ik zie dat dat geen wonder is: zeker de helft van de wandelaars loopt te bellen.
Voor me staat ook een wegwijzer die aanwijst dat het naar Malden vier kilometer is en naar Nijmegen elf. ‘Het is nog vijftien kilometer,’ zegt het rekenwonder dat ook meeloopt en op het terras met een kennis belt.
Drie uur lang duurt de dichte drom, veel carnavaleske hoeden, veel dikke benen, de eerste uren weinig vrouwen, die komen pas later, als het duidelijk is dat we bezig zijn aan de staart van de stoet. Veel militairen, stug doorstappende Britten –onderverdeeld in Schotten, Welshmen en Engelsen – al even stoere Amerikanen en Canadezen. Zweedse soldaten die individueel lopen en vaak kunstzinnig strompelen.
En dan ineens houdt de stroom op. Je ziet een uur lang nog kleine golven lopers, steeds meer vrouwen en als we ons verplaatst hebben naar het plein voor het Mookse gemeentehuis, waar tout Mook zich verzameld blijkt te hebben, dan sterft het snel uit. Tijdens dat uur zien we ook steeds meer strompelaars, mensen die ondersteund moeten worden, mensen tegen wie je liever niet hardop zegt dat het in dit tempo nog minstens drie uur duurt voor ze de medaille kunnen opspelden.
Het is zeker zestig jaar geleden dat ik voor het eerst naar de intocht keek. Minder druk was het toen, maar wel net zo gek. En er is veel veranderd, niet alleen het belgedrag.
Zelfs de gladiolen zijn niet meer oppermachtig: ik zie ontzettend veel zonnebloemen. Wat ik nog meer niet zie: al die Italianen die zouden meelopen. Misschien doen die bij nader inzien gewoon niet meer mee. Zestig jaar geleden was het er trouwens ééntje: Bertje Argante uit de De Ruijterstraat in Nijmegen, voor wie ze indertijd nog per ongeluk het fascistische volkslied Giovinezza speelden, bij de Vlaggenparade in De Goffert.
Wat er zestig jaar geleden ook niet was: een Apache helikopter die op vijftig meter hoogte overvliegt. Watte, een Apache?
_______