Dat maakt wat uit. Als je in een grote stad woont, of bijvoorbeeld in Amsterdam, dan ben je gewend dat alles van je huis af gejat wordt (stel ik me voor) dat je geregeld moet heenstappen over bergen hondenpoep, mensenbraaksel en urine in je portiek of door je brievenbus. Zo merk je nog eens wat van je medemens, geschapen naar gods evenbeeld.
Hier in het dorp gebeuren zulke dingen ook hoor, ik wil geen overdreven idealistisch beeld schetsen. Vandalisme van zich kapot vervelende pubers is hier absoluut niet onbekend en ik loop bijvoorbeeld geregeld een beetje óm als ik in de buurt ben van de hangplek, hier een paar honderd meter vandaan. Waar het maximum toerental van de brommer geprobeerd wordt. Of gewoon, gelald.
Zelfs de geweldigste sport van allemaal, het in brand steken van coniferen – die zijn zo brandbaar dat ze soms vanzelf in de hens gaan – wordt hier sinds jaar en dag beoefend en ook dat gebeurt hier vlak in de buurt ook wel, maar nog altijd een paar straten verder.
Gisteren kwam het ineens te dichtbij.
Om kwart over vier in de ochtend hoorde ik de brandweer. Eén wagen, die zo te horen steeds dichterbij kwam en vlak in de buurt zweeg, ten teken dat de brand was bereikt. Ik overwoog om even op te staan om te gaan kijken, maar vaak is wat je hoort bedrieglijk en is de brand toch nog te ver om op je slippers heen te lopen. En één wagen, het zal wel niet veel bijzonders zijn.
Om een uur of zeven was ik buiten en rook een typische zure brandlucht – en keek de verkeerde kant op. Om elf uur belde een bedaagde politieman, die in zijn eentje bezig bleek met een buurtonderzoek. Hij wees mij aan waar het vuur gewoed had: aan weerszijden van mijn straat, vijftig meter verderop. Een bosje coniferen van een meter of zes, zeven hoog stond er zwartgeblakerd bij, aan de overkant was een jaren-zeventigbielzen tuinversiering in vlammen opgegaan. Het bluswater was nog niet opgedroogd.
Menigeen was er die ochtend al met de auto of de fiets langsgereden en had niets gezien, zozeer reken je er op het hier wel altijd rustig zal blijven, na vijfendertig.
Later op de dag bespreek je beveiligingsmaatregelen met je bezorgd bijeen staande buurmannen. ‘Het komt wel erg dichtbij’.
Kwajongens? Dronken types? Een achteloos weggegooide sigaret? Zelfontbranding? Wraakactie? Alles passeert de revue, niemand weet echt iets. De buurmannen kijken elkaar vragend aan, een van hen heeft de brandweer gewaarschuwd.
Vanmorgen meende ik alweer iets te ruiken, ik maakte snel een wandeling door de buurt. Alles rustig. De krantenjongen heeft onverstoorbaar de krant gebracht. Om kwart over vier.
______