Iedereen klaagt over het weer maar niemand doet er wat aan. Hoewel: de laatste dagen, weken eigenlijk, is er weinig op aan te merken.
Behalve dan voor de tuinliefhebbers, want het mooie weer brengt ook kans op nachtvorst met zich mee. Nachtvorst die flink wat schade kan toebrengen aan gewassen in de tuin die uit een ander klimaat komen en bloeien terwijl er nog kans is op vorst, zoals diverse kweekvormen van Magnolia.
Daar komt nog bij dat het fraaie lenteweder mij ertoe brengt veel te vroeg zomerplanten te willen zien, dus ik ben alweer uitgebreid de tuincentra aan het afstropen en de eerste resultaten, te weten extreem vorstgevoelige ‘Spaanse’ margrieten, staan alweer in grote potten op het terras.
Vele jaren lang kon je mij tegen het ochtendgloren – vier of vijf uur – zuchtend en steunend uit bed zien komen, iets makkelijks zien aanschieten en naar buiten zien schuifelen. Grote vellen plastic over planten trekken, de Magnolia stellata, half in bloei, flink nat sproeien, in de plantenkas de vernevelaar aanzetten. Water, leerde ik, heeft alleen effect als het windstil is en de temperatuur van de lucht tegen het vriespunt. Leidingwater is altijd een graad of acht, veel warmer dus dan de lucht, en werkt enorm vertragend op verdere afkoeling, misschien net lang genoeg om ‘onbevroren’ de zonsopgang te halen.
Twee feiten heb ik ‘wetenschappelijk’ vastgesteld – door schade en schande, kun je ook zeggen. Ten eerste: wanneer het overdag 15 graden of meer is geweest zal het ’s nachts niet gauw meer vriezen, zeker niet als de aarde in de tuin goed nat is; en ten tweede: als de lucht een zekere mate van vochtigheid heeft gaat de daling van de temperatuur in de loop van de nacht in een bepaald tempo, dat je vaak vóór middernacht al kunt meten.
Zo daalde de temperatuur afgelopen nacht, zag ik in de loop van de avond tot 11 uur, met ongeveer 0.6 graad per uur. Dat betekent dat de thermometer, bij gelijkblijvende omstandigheden – windstil, onbewolkt, 70 procent vochtigheid – tegen zonsopgang met 5.4 graden gedaald zal zijn. Het was om 11 uur nog 6.6 graden, het zag er dus naar uit dat we het nèt ‘vorstvrij’ zouden halen. Tijdens nachtelijke plaspauzes kon ik vaststellen dat ik het verloop goed had geschat. Tegenwoordig is, kortom, in paniek naar buiten hollen met vellen plastic en de tuinslang niet meer nodig.
Dit alles geldt uiteraard alleen en uitsluitend voor het specifieke hoekje van Zuid-Limburg waar ik mijn waarnemingen doe. Dikke, onvermengde, kletsnatte lössgrond. Hoge bomen rondom. Ik zag vanmorgen in Oost-Overijssel bijna min 5, en op de Veluwe – zandgrond, die snel warm wordt maar ook snel warmte verliest – was het ook flink fris.
Komende dagen steekt een Zuidwestenwind op, die wat bewolking en relatief warme en vooral vochtige lucht meebrengt. Wind, wolken en overdag meer dan 15 graden, voorlopig dus geen gevaar voor nachtvorst.
Maar verrassingen blijven altijd mogelijk. Op 7 april 1978 vroor het ’s morgens opeens 7 graden. En op 7 mei 1980 viel er nog een pak (min of meer natte) sneeuw, gevolgd door een ijskoude nacht. Op 23 juli 1991 vroor het ’s morgens één graad.
Waardeloos, onvoorspelbaar klimaat, eigenlijk. Doe er eens wat aan.
_______