Waarom heeft een mens een wijnkelder? Op de eerste, tweede en derde plaats om de wijnkenner, de bonvivant, de gourmand en de gepatenteerde zuiplap, en dat in willekeurige volgorde uit te hangen. Verder had ik ooit het idee dat een wijnkelder, net als een tweede badkamer en een tweede toilet, het huis een hogere verkoopwaarde zou verschaffen.
Bovendien was ik op het moment dat het besluit viel dat er een wijnkelder in de uitbreiding van het huis zou komen de trotse eigenaar van een hoeveelheid Italiaanse bewaarwijnen uit de geboortejaren van de kinderen, te weten een Brunello di Montalcino uit 1983 en een Aglianico del Vulture uit 1987, en die lagen in de kruipruimte onder het huis ook niet echt gunstig te wachten tot ze op dronk waren.
Ik verfde de muren van de wijnkelder met ondrinkbaar geworden wijn, zodat meteen de juiste sfeer ontstond. En ik begon als een gek te kopen. Wijnen die volgens de aanbieders nu goedkoop te koop waren en een jaar of zes à tien of twaalf moesten ‘liggen’ om de ambrozijn te worden die de grote namen beloofden. En veel geld waard.
Nou ja, er was plaats voor zeshonderd flessen, dus dan ben je op zekere dag vol, al ging er natuurlijk elke dag weer een fles af, en op sommige dagen wel meer, soms wel zes of zeven, o schande.
Wat me vooral opviel, dat was dat de bewaarwijnen eigenlijk helemaal niet goedkoop waren, dat je voor hetzelfde geld ook wijn kon kopen die al op dronk was en nog goed te drinken ook – tegelijk merkte ik van lieverlede dat de dure wijnen uit de omgeving van Bordeaux na jaren in de wijnkelder op het moment dat ze op dronk moesten zijn nog altijd even ondrinkbaar waren als op de dag dat ze gebotteld werden. Dat is, haast ik me toe te voegen, deels een kwestie van smaak.
Nog altijd komen er flessen uit de kelder die wèl op dronk zijn, na de geschatte bewaartijd. Veruit de meeste. Maar ik moet eerlijk zeggen dat er ook steeds meer flessen zijn ‘omgekiept’, bruin vocht bevatten of die door een schimmel in de kurk of in het rijpingsvat ‘kurk’ hebben en daardoor ondrinkbaar zijn geworden. De inhoud van sommige van die flessen kan nog ‘gered’ worden door er glühwein van te maken, maar eerlijk is eerlijk: daar ga je op zekere dag ook scheel van zien.
Uiteindelijk kom je tot de conclusie: het heeft eigenlijk geen zin om grote hoeveelheden wijn te kopen en in de kelder te leggen.
Hij is nu dus half leeg, op een plank staan de flessen uit het trotse verleden – allemaal leeg, natuurlijk. Verder liggen er flessen die een beetje souvenirs zijn: flessen uit 1974, 1975, die we zelf meer dan dertig jaar geleden in Toscane kochten, bijvoorbeeld. Nog dicht, maar ongetwijfeld ook niet meer te drinken.
De kelder is nog altijd een wijnkelder, waar we wijn uit drinken. Maar langzamerhand wordt het een museum, een soort postzegelverzameling, waar je geregeld even gezellig naar gaat kijken en daarna bij een betrouwbare slijter een doosje koopt dat je de dagen daarna leeg drinkt.
Zo doet een mens de ene nuttige ervaring na de andere op.
___________