Voor zesduizend euro had ik van Arie Boomsma een crèmegele Trabant gekocht. De transactie werd afgewikkeld voor de friture op de hoek van de St.-Annastraat en de Thijmstraat in Nijmegen. Maar de transactie verliep niet buitengewoon soepel. Boomsma had mij eerst de enorme dieselmotor getoond in het vooronder van de Trabant, die mij de lovende opmerking, ‘Nou, die zal hem wel kunnen trekken!’ ontlokte. Ik stond te popelen om hem het geld te overhandigen, maar om de een of andere reden wilde Boomsma niet dat de man en het jongetje die hij bij zich had daar getuige van zouden zijn.
Hij stond buiten gehoorsafstand met die twee te praten en Djamila en ik namen, in afwachting, de gelegenheid te baat de Trabant aan een uitvoerig onderzoek te onderwerpen. Door de achterruit keken wij naar binnen en bewonderden de uitgestrekte vloer van half versleten eiken planken die in de lengte van de Trabant lag, waar verder ook niets het uitzicht belemmerde, behalve dan vooraan in het midden van de vloer een schakelaar met de contactsleutel. De motor draaide zachtjes en soepel.
Ik kon het niet goed geloven dat een Trabant zo lang en zo breed kon zijn, ik mat hem dus op door met grote stappen van voor naar achteren langs de zijkant te lopen. En ja hoor, ruim zes meter lang. ‘Genoeg om er een camper van te maken,’ mompelde ik. ‘Alleen kun je er niet rechtop in staan.’
Uiteindelijk was mijn geduld op, ik zei tegen Djamila: ‘Ik ga vast rijden, volg jij maar te voet.’ Ik reed rechtdoor, langs Arie en zijn metgezellen, verwachtend dat hij zou reageren, maar dat gebeurde niet. Ik kwam aan in een heel vreemde stad, waarvan ik wist dat het Amsterdam moest zijn. Het was een rommelig geheel met allemaal huizen in een bijzondere architectuur die mij deed denken aan knusse burgermanshuizen uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Een groot aantal ervan was niet hoger dan dertig centimeter en de rest navenant. Maar er stonden ook opvallende, barbaars vormgegeven Middeleeuwse torens en er waren waterwegen, kronkelend, met vuil water. Aan de hemel stond een waterig zonnetje.
Intussen dacht ik aan veel dingen tegelijk. Of en hoe Djamila kans kon hebben gezien me te volgen, wanneer Boomsma zijn geld zou komen opeisen, waar ik het geld ook weer opgeborgen zou kunnen hebben en of ik de Trabant niet heel raar geparkeerd had.
De eerste herinnerde droom van 2011 mocht er wezen.
_______