Nog niet eerder gehad: dat je een boek qua toon en sfeer vergelijkt met het boek dat je ervoor las. Dit keer wel. Eerst de brede, slordige hanenpoten en het achteloos taalgebruik van Arnon Grunbergs Huid en Haar, vol mensen en vooral hun onderlinge relaties; direct gevolgd door de minutieuze ontleding in zorgvuldig en bijna barok beeldend Nederlands van de inwendige monoloog van één persoon in De Weldoener van P.F. Thomése. (Inmiddels ben ik begonnen aan Tikkop van Adriaan van Dis: journalistiek.) Het is zoiets als de ervaring die ik ooit opdeed met bierdrinken: na een flinke slok Heineken smaakte de op zich uitstekende Grolsch in het volgende café ineens naar oude uien.
En het gaat nog door. Huid en Haar speelt zich af in een koude, gevaarlijke wereld waarin je meer van jezelf herkent dan goed voor je is, De Weldoener is alleen zelf een onsympathieke, wereldvreemde, zelfingenomen en daarin falende persoon in de kleine vredige wereld van Haarlem.
Sierk Wolffensperger is de nom de plume van componist Theo Kiers in Haarlem. Wij treffen hem aan, te voet onderweg naar een Haarlemse kerk waar hij met een koor zijn compositie Duisternissen zal repeteren. Onderweg maken we al kennis met zijn wereld, waarin de telgen van een bekende Haarlemse muziekfamilie hem, Kiers, behoorlijk dwars zitten met hun successen. Kiers krijgt de kruimels: een amateurkoor in een achterafkerk. Hij heeft een zoon die permanent in zijn zolderkamer zit en daar hoorbaar het ene meisje na het andere afwerkt; zijn vrouw is van een Belgische adellijke familie die Kiers er steeds aan herinnert dat hij beneden hun stand is.
Omdat de kerk gesloten is, betreedt hij het pand via een zijingang, die toegang geeft tot een berghok en daar treft hij een bewusteloos meisje aan – ze heeft vermoedelijk met pillen een poging tot zelfmoord gedaan. Kiers brengt haar bij, laat haar in het ziekenhuis verzorgen en als zij een dochter van Lou van Wehry – een telg uit die componistenfamilie – blijkt te zijn, zit er niets anders op zich over haar te ontfermen. Hij verbeeldt zich zelfs dat hij en ‘Beertje’ verliefd op elkaar zijn, vindt de gedachte aan plotseling een geheel nieuw leven heel plausibel al ontdekt hij gaandeweg dat er allerlei omstandigheden zijn die een mooi en idyllisch nieuw leven in de weg staan, inclusief de weerstand die ‘Beertje’ toch biedt. Let wel: hij is geen brute kinderverkrachter, hij wil het meisje slechts belonen voor de bewondering en dankbaarheid die zij hem toedraagt. Steeds weer en steeds meer ervaart hij de toenemende schroom als hij het meisje fysiek benadert.
Hoe moet zo’n verhaal aflopen? Laat ik ermee volstaan te zeggen dat Kiers met ‘Beertje’ naar het Zwitserse buitenhuis van zijn schoonfamilie rijdt alwaar een deus ex machina een uitweg en een oplossing biedt.
Thomése kan werkelijk geweldig goed en buitengewoon minutieus de overwegingen, gedachten, bevindingen van zijn hoofdpersoon beschrijven. Je ziet een brein aan het werk, vooral de zijwegen die het inslaat, de zigzagkoers die het vaart. Dat daardoor de rest van de personages, inclusief ‘Beertje’ schetsmatig blijven, is daar misschien ook een gevolg van. Met name het schitterende proza maakt het lezen van het boek zeer de moeite waard, de intrige op zich is tamelijk doorzichtig.
Maar als je iets minder welwillend bent kun je ook zeggen: Man van vijftig pakt meisje van zeventien, ja dat willen we allemaal wel, maar dat moet natuurlijk mislopen. En dat doet het dan ook.
Een lichte geur van oude ui verspreidt zich. Maar dat ligt natuurlijk aan Grunberg.
_________