Alsof er niets gebeurd is zit ik gezellig te tikken onder de luifel van de camper. Het is kwart over zes in de ochtend en nog 25 graden en al een uur lang raast er zo´n mediterraan onweer, het bliksemen en donderen houdt niet op, maar het is meer een oorlog op afstand; het waait niet, het regent niet. Dat is voor later.
Het is nog steeds een klein wondertje. Nee, niet het onweer maar dat we hier zitten. Het is alweer anderhalve dag geleden dat we de handdoek in de ring gooiden. Het reparatieproces van de camper had niet geleid tot goedkeuring voor de APK: de linker achterrem gaf een fors verschil in remkracht met rechts. Roger, de eerste monteur, stond de wanhoop in de ogen: alles ging mis wat mis kon gaan. Het was half drie, hij draaide voor de zoveelste keer de brug omhoog met de camper er op, wielen er af, remtrommels open: de linker was nat van de remolie, die er in geraakt was bij het ontluchten van het systeem. Poetsen, schuren, drogen, monteren, afstellen en weer naar de keuring. Gelukt!
Zo’n nieuw remsysteem, zou dat wat zijn? Het ijzer-op-ijzergevoel, waar ik zo aan gewend was, is weg. Er voor in de plaats is er het gevoel dat er een slappe ballon onder de rempedaal zit. Roger maakt geruststellende geluiden, niks aan de hand.
De al verloren hoop maakt plaats voor woeste haast. Weg! Weg! Weg! Water in de tanks, alle gereedstaande spullen naar binnen en zoveel mogelijk op hun plaats, achteraf blijkt: maar één ding vergeten, namelijk de grillplaat die mee moest wegens de noodzaak visjes te bakken en het centrale gerecht van de Italiaanse keuken zoals ik die ken: de bistecca fiorentina van een kilo.
Komt allemaal goed, als we eerst maar eens in Italië zijn. Daarvoor moet de beladen camper in die richting worden gestuurd, eerst maar eens dat eindeloze stuk Duitsland.
Om 11 uur ‘s avonds hebben we daar 500 kilometer afgelegd en licht slaperig stuur ik de camper de parkeerplaats van tankstation Schauinsland op. Daarna de bekende dingen: om half vier wakker, om kwart over vier achter het stuur, de Gotthardtunnel, even na de ochtendspits de rondweg van Milaan, de westelijke, om kwart over een op de plaats van bestemming waar al sinds 2 januari een keurige plaats voor ons vrij gehouden wordt.
Geen enkele file, nauwelijks druk, de dingen waar ik me zorgen over heb gemaakt doen zich niet voor, maar eenmaal heb ik iemand moeten laten kennismaken met mijn luchthoorn omdat ik bezwaar heb tegen zijn weggedrag.
Het dorp aan zee weer eens bewonderd, zijn okerkleurige huizen, zijn keurige straatjes, de veertiende-eeuwse kerk van Sint Andreas tussen de weelderig bloeiende oleanders, de boekhandel die precies op tijd de juiste boeken in huis heeft. Prosecco, om half acht rauwe ansjovisjes en spaghetti vongole. En onderhoudend gezelschap, onbeschadigd en onbekommerd bijeen.
Het is intussen zwaar gaan gieten. Ik vang aan de luifel het afwaswater op.
Een mens heeft voor zijn geluk maar weinig nodig. Je moet alleen opletten dat het je kant op komt.