We hebben maar weinig kennissen die begrip hebben voor het feit dat wij gezellig een weekendje naar de camping gaan. Met name de mythische gang naar het toilet met een rol toiletpapier onder de arm alleen al boezemt menigeen definitieve afkeer in van het ‘kampeergebeuren’. We gaan natuurlijk ook geen gezellig weekendje naar de campling. Deze keer heeft ons bijvoorbeeld naar Camping De Koeksebelt aan de rivier de Vecht tegenover de Overijsselse plaats Ommen gevoerd als een soort nostalgiereis; het is zowat twintig jaar geleden dat we hier te voet kwamen, onderweg van Pieterburen naar Maastricht. Ommen is een van die talloze knusse Hollandse plaatsjes met een riviertje en een molentje, een pizzeria, een Chin. Ind. Spec. Rest., een Olde Raadhuus, een Blokker en een Kruidvat. En twee kastelen, waarvan een eigenlijk een achttiende-eeuws landhuis, gebouwd door een of andere op beter niet na te pluizen wijze over de ruggen van de plaatselijke bewoners van plaggenhutten rijk geworden landjonker.
Dat dus. En dit: we zitten onder de luifel van de camper wat te lezen. Het regent in Ommen, het giet niet, kleine buitjes, eerder. Op een kleine honderd meter naar links zien we een stel staan, man en vrouw. Zij is gehuld in een groot stuk geel doorzichtig plastic waar ze een rugzakje onder aan heeft, hij is gewoon in burger. Ze staan op een open plek op de camping, lopen druk gebarend heen en weer. Eerst doet zij het woord, trekt denkbeeldige lijnen, wijst denkbeeldige hoogtes en breedtes aan. Hij wacht tot ze haar zegje heeft gezegd en doet het geheel nog eens dunnetjes over. Daarna lopen ze weg, naar de receptie, komen nog eens terug, weer die gebaren. Je gaat denken dat ze een ingewikkeld plan hebben om zeventien kleine tentjes zó neer te zetten dat ze een soort pleintje overhouden waar het ‘s avonds goed deeg roosteren is boven het kampvuur. Waar je innig tevreden de trommel, de harmonica, de blokfluit en de ocarina bespeelt en goedkope Franse landwijn drinkt.
Behalve dan dat een kampvuur op de moderne nette camping niet mag.
Dat hebben we beiden altijd fascinerend gevonden: hoe besluiteloos mensen kunnen zijn. In de hele wereld – nou ja, voor zover die bestaat uit Europa en Amerika – hetzelfde lied: mensen zijn van plan een week, twee weken op een camping te blijven en hebben besloten daarvoor de allerallerbeste plek te bezetten. Een streven dat gecompliceerd wordt doordat alle medebeslissers een ander idee hebben van wat de allerallerbeste plek is, daarbij flink geholpen door de lage dunk die men van elkaars beoordelingsvermogen heeft.
We hebben mensen gezien die vijfentwintig plekken bezichtigden, er zelfs de caravan heen zeulden, er hoofdschuddend bij gingen staan, weer met hoogte-, breedte- en lengtegebaren en dan toch wegreden. Het hoogtepunt waren de mensen op een camping in Spanje, die een hele ochtend heen en weer liepen, reden en zeulden, en die we twee dagen later op een ándere camping zagen staan.
Zo spannend verloopt het niet, op De Koeksebelt, vanmorgen. We zien ons tweetal van straks een tijdje later in een heel andere hoek van de camping tevreden bezig de tent op te zetten.
En mevrouw kijkt of ze gewonnen heeft.