In maart heb je dat wel eens, zo’n dag dat de zon zich af en toe laat zien en de temperatuur boven de tien graden komt. En als je dan een beetje stilletjes uit de wind in de zon gaat zitten, dan voel je de eerste stralen die je botten verwarmen, en die maken dat je ’s avonds in de spiegel kijkt en denkt: verdomd, vandaag ben ik een beetje bijgekleurd.
Maar het is helemaal geen maart, het is juni, drie dagen voor de langste dag, en het is tien graden, om de hoek waait een ijskoude wind uit het Noordwesten, als de zon af en toe doorkomt dan voel je dat je botten een beetje warmen en je denkt: zou ik hier nog van bijkleuren?
We zijn nog steeds in Ommen, waar een eigenaardige sfeer heerst. Driemaal kruisen wij het pad van een stel, zij in een ultrakort oranje jurkje – zeker niet dat van Bavaria – met stevige, tevens verstandige kuiten aan haar korte beentjes, hij een flink stuk groter, de torso ternauwernood omspannen door een oranje T-shirt met achterop het woord ‘Holland’, what else.
Op het pleintje in het stadje zijn twee of drie kroegen die met succes hebben samengespannen en dan ook alle voetballiefhebbers van de omgeving bij elkaar hebben gekregen, ook allemaal gehuld in de kledij die hoort bij het vierjaarlijkse carnaval dat Wereldkampioenschappen Voetbal heet. Opvallend veel goed uitziende meiden trouwens, als u mij zo’n frivole opmerking veroorlooft, met de bijbehorende lange benen en allemaal met een plastic pilsje in de hand. Hier moet je, als voetbalhater, over twee of drie uur niet zijn, de minste foute opmerking kan je komen te staan op een afstraffing die je zal heugen.
Sommige winkels geven tijdens de wedstrijden van het Nederlands elftal twintig procent korting, en daar komt nog het nodige volk op af: we zijn wel gek op voetbal, maar wij bent ook zunig. Af en toe striemt een korte regenbui de menigte, maar dat gift allemoale niks, want wie holt van mekoar. Of stamt dat lied van een eind verderop, in Twente? Weet ik veel.
In de windschaduw van een bosje op de camping is het nog goed toeven in de sporadische uitbarstingen van de zon en ondanks dat we knoflook, uien en basilicum vergeten zijn, flansen we toch nog enige opzienbarende tapas in elkaar, met brood, ansjovis, hele kleine blokjes rookspek, boter en goed rijpe tomaten – laat ons maar schuiven.
Als de temperatuur onder de negen graden daalt trekken we deur achter ons dicht en een smakelijk flesje rood open, ja dat is een Tante Betje, weet ik ook wel. Straks nog even naar de kantine. Eén euro vijftig voor een bel Calvados, hebben we ontdekt.
En straks een extra dekentje, schat ik.