Vorige week had ik nog het sportieve winterjackje aan, het was 14 graden en er stond een ijzige wind. Precies een week later is het 30 graden en loop ik, gehuld in off white linnen, de nieuwe Stetson Panama op de kop, door een gebied dat je zou verwachten in Zuid-Frankrijk of misschien zelfs Noord-Portugal.
Maar dit is het Limburgse Heuvelland, adequater bekend als ‘de Nederlandse Ardennen’, we komen dan ook langs de enige plek in Nederland waar de leisteen uit de Eifel aan de oppervlakte komt, ja zelfs hoog boven ons uittorent – de plek waar de seismograaf staat die onze aardbevingen registreert. Lang niks meer van gehoord, trouwens.
Het is 30 graden en windstil, maar het is heerlijk koel in de schaduw van de enorm dikke en hoge populieren – hier canadassen geheten – langs het riviertje de Geul, dat soms net doet of het een wildwaterstroom is met heuse stroomversnellingen, maar de meeste tijd een bruinig watertje is dat nauwelijks lijkt te bewegen. Maar het kan hier spoken, zo te zien aan de vervaarlijk uitgesleten oevers van de meanderende rivier, waardoor een groot aantal populieren nog nauwelijks houvast heeft en vervaarlijk op de rand van de steile oever balanceert – een enkele is pas nog omgedonderd en ligt midden in de rivier, levend en wel.
Andere populieren eindigen in een splinterende onthoofding, want als de bliksem inslaat gaan de broze oude bomen er onherroepelijk aan.
We lopen langs de rivier op de feilloze aanwijzingen van de 89-jarige die gewend is dat er naar hem geluisterd wordt en die hier zo ongeveer elk grassprietje persoonlijk kent; dit is zijn geboorteland en hij komt hier nog geregeld.
Alsof het in deze zomer al wekenlang dagelijks werk is, zie je op diverse plaatsen aan de rivier vrijende stelletjes in het hoge gras, of schaars geklede groepen jongelui die zich ook nog wel eens in de ondiepe rivier wagen. Ineens begrijp je Le Déjeuner sur l’herbe van Edouard Manet helemaal, hoewel het op deze zondag in de buurt van Cottessen zo te zien niet tot gehele ontkleding komt. We zien ook taferelen voor alle leeftijden, zoals zinkviooltjes en moerasvergeet-mij-nietjes.
Onze gesprekken zijn redelijk vrolijk, hoewel ook onze zorgen over de onvolwassenheid van de jongvolwassen jeugd ter sprake komen en de ravage die het Nederlands onderwijs pleegt te veroorzaken.
Onderweg bij een rustieke boerderij een biertje dat gebracht wordt door een rank serveerstertje die zich met enige moeite losrukt van het tafeltje waar ze met haar vriendje zit – geeft haar eens ongelijk.
We schuiven aan voor een vroeg diner en kijken onze ogen uit naar al die moderne hobby’s die op de weg langs het terras worden beoefend, met cabriolets in alle stijlen en jaargangen, een club met Zündapp brommers, de berijders allemaal zo lullig mogelijk gekleed, bekroond met een Willempie-hellempie, en natuurlijk de motorrijders die bij het passeren van het terras nog eens goed laten horen waarvoor ze die motor ook weer hadden: BWAAAA! Voor de herrie, natuurlijk.
Maar wij hebben de absolute stilte, onderbroken en daardoor geaccentueerd door een slaperige merel en andere vogels die we nog moeten determineren (“Was dat geen kramsvogel?’), nog in het hoofd, van het prachtige wilde gebied, een van de best bewaarde geheimen van Zuidelijk Zuid-Limburg.
_______