Je zou bijna denken dat Annejet van der Zijl, gaande het onderzoek van het materiaal dat haar ter beschikking stond bij het schrijven van het boek ‘Bernhard, een verborgen geschiedenis’ een allesverzengende haat tegen haar onderwerp heeft opgevat. Maar die constatering zou toch geen recht doen aan de status van dit schitterende, doorwrochte en toch bijna lichtvoetige, prettig leesbare boek. Ik heb de neiging mevrouw Van der Zijl te tippen als ‘opvolgster’ van Jan Morris en Barbara Tuchman.
Maar dat van die haat, dat is dus niet waar, en het was ook niet nodig, want de geschiedenis vertelt zelf wel wat voor stuk onbenul Zijne Koninklijke Hoogheid feitelijk was.
En als Van der Zijl al te erg heeft uitgehaald naar de prins, dan wachte men met oordelen tot het nawoord, waarin onder andere de volgende passage voorkomt: ‘Ik besef dat ik veel mensen met dit verhaal hun held ontneem, en anderen hun schurk. Ik hoop er een mens voor te hebben teruggegeven. een mens die, als prijs voor zijn echte en vermeende grootsheid, eindigde als gevangene van zijn eigen mythe.’
Annejet van der Zijl beschrijft de aanloop tot Bernhard Biesterfeld’s geboorte, zijn jongens- en studentenjaren en de geschiedenis van zijn familie en haar verhaal culmineert in de oorlogsjaren, waarna het boek eindigt op het moment dat Bernhard 34 jaar oud was. Want zij wilde alleen beschrijven wat ze echt de moeite waard vond: ‘dat van de jongen die hij ooit was en de verzonken wereld waar hij uit voortkwam.’
In zekere zin had de schrijfster het ook gemakkelijk. Ze kon zich bijvoorbeeld eenvoudig afzetten tegen al te doorzichtige mooipraterij over de prins, zoals ie uit het boek van J. Waterink uit 1951 en dat van Alden Hatch uit 1962, boeken die door de prins waren geautoriseerd, en dan weten wij het intussen wel.
Daartegenover distancieert zij zich ook van de 'werken' van Wim Klinkenberg.
Mij trof nog het hardste een van de laatste passages, die over de zogenaamde capitulatieplechtigheid in Hotel De Wereld in Wageningen, die helemaal geen capitulatieplechtigheid was, maar een overleg over lopende zaken. De capitulatie had de dag daarvoor al plaatsgevonden in Duitsland. Prins Bernhard, op dat moment net tien jaar geen lid meer van de nazipartij van Hitler, maakte van de gelegenheid gebruik de 61-jarige generaal Johannes Blaskowitz – die nog in 1940 ontslagen was als bevelhebber in Polen omdat hij protesteerde tegen de behandeling van de Joden door de SS – eens van onder uit de zak te geven toen die het waagde de lieverdjes van de Binnenlandse Strijdkrachten ’Schweinhunde’ te noemen.
De grote oorlogsheld – zo zag hij zichzelf, net als veel Nederlandse dwepers – had in de oorlog een vliegbrevet gehaald, maar veel dichter was hij niet bij het strijdtoneel gekomen. Toen hij als een soort Schlachtenbummler opdook aan het front in Egypte werd hij door maarschalk Montgomery als een schooljongen weggestuurd, en ook later heeft Bernhard het nog een of twee keer met de excentrieke Brit aan de stok gehad.
Bernhard was geboren in een totaal verarmde tak van een adellijke familie, zodanig verarmd dat hij niet beschouwd werd als ebenbürtig waardoor bijvoorbeeld een huwelijk met een Duitse vrouw van hogere adel vrijwel onmogelijk was. De titel prins heeft hij later ook maar aangenomen. Niettemin huldigde hij de middeleeuwse opvattingen over Duitse adel als heel bijzondere mensen voor wie het verrichten van enig werk ver beneden hun waardigheid was. Hij en zijn vrienden en medestudenten hielden er ultrarechtse opvattingen op na zoals die je tegenwoordig onmogelijk voorkomen. En hij was bovendien een akelig, achterbaks ventje. (De foto op de omslag van het boek geeft dat treffend weer.)
Uiteindelijk werd voor hem een baantje gevonden op een kantoor van IG Farben in Parijs. Daar is later nog heel wat van gemaakt, maar hij werkte er op de postkamer en plakte enveloppen dicht en likte er de postzegels op.
Intussen, in Nederland. Daar waren twee tragische vrouwen – de autoritaire, wereldvreemde koningin Wilhelmina en haar sullige dochter Juliana – fulltime op zoek naar een geschikte gemaal voor de laatste. Dat is een klucht op zich. Uiteindelijk diepten ze ergens Bernhard op, die geld rook en dus wel wilde, al zag hij niet veel in ‘Jula’. Tussen zijn kennismakingsbezoeken in Den Haag door deed hij nog twee andere vrouwen (met geld) een aanzoek. Die zeiden beiden ‘nee’, en toen was Jula goed genoeg. De prins was ook na de huwelijkssluiting (met veel nazi-gedoe) nauwelijks thuis, druk als hij het had met zijn vrienden en vriendinnen, zijn auto’s en zijn reizen over de halve wereld.
Bij Juliana en bij haar moeder kon hij aanvankelijk wel een potje breken, dat veranderde in en vooral direct na de oorlog. Zijn gezin groeide in Canada als kool, maar heel vaak zag hij Juliana niet, zo druk had hij het in Londen en verre omstreken. Met de dames. En met te regelen dat hij min of meer opperbevelhebber werd van de Nederlandse strijdkrachten – zonder enige militaire opleiding.
Maar dat is wat mevrouw Van der Zijl wil benadrukken: Bernhard geloofde zelf dat hij er talent voor had, en hij werd daarin gesterkt door zijn vrienden. Het meest op zijn gemak voelde hij zich onder zijn strijdmakkers, in de dagen dat hij de BS leidde had hij de tijd van zijn leven – het plunderen van Amerikaanse legerdepots met en voor zijn jongens was zijn lust en zijn leven.
Wilhelmina was hem intussen heel anders gaan zien, net als trouwens het Nederlands heldenvolk dat ze zich in haar Londense methadonroes had voorgesteld en dat helemaal niet bleek te bestaan; op een gegeven moment vond ze dat Bernhard (die was van de benzedrine) met zijn mannen Paleis Het Loo moest verlaten, en ze deed dat door er gewapende schildwachten voor te zetten zodat de prins zijn heil ergens anders moest gaan zoeken. En hij mocht ook niet naar Indië, zoals hij gewild had. De schrijfster maakt een vergelijking: ‘Vanuit constitutioneel oogpunt is het een zegen geweest dat Bernhard in zijn overmoed de klassieke fout van de tovenaarsleerling maakte en degene die hem tot zijn huidige positie had opgestuwd van zich vervreemdde: zijn schoonmoeder.’ Met andere woorden: wanneer koningin en prins het met elkaars eens waren gebleven, dan hadden die twee wellicht een staatsgreep overwogen.
Van der Zijl zegt in haar nawoord dat op dat moment alle belangrijke dingen in het leven van de prins waren gebeurd, daarna, tot zijn dood in 2004, was alles een kwestie van herhaling van zetten.
De schrijfster constateert tenslotte dat Bernhard in zijn leven van maar één vrouw echt gehouden heeft, en dat is zijn moeder Armgard.
Voor mij is het belang van dit prachtige boek (met veel interessante illustraties) dat het mij nog eens bevestigt in mijn opvatting, dat het hebben van een koningshuis levensgevaarlijk is voor de democratie.
________
Zie ook de website van Annejet van der Zijl
_______
hhBest
Laatste reacties