Een huis in onze straat waarin een V1 neerkwam. Iedereen dook weg toen het karakteristieke gebrom van de raketmotor ineens ophield: dan komt hij naar beneden. Huis uitgebrand.
Volledig kapot gereden plaveisel in de straat, schots en scheef geparkeerde tanks, pantserwagens, jeeps, vrachtwagens.
Ruiten van roze karton met vijf kleine rondjes mica of iets dergelijks er in.
Een jaartje na de oorlog: ‘Papa, wanneer krijgen we weer eens van dat lekkere plakkende brood?’ Was brood van bloembollen.
Een oom had een auto, een Kaiser Frazer. Ik zie vanaf de achterbank hoe hij langs een groot gat in het wegdek van een brug maoeuvreert.
Een feestje. Er zijn nieuwe glazen kopjes voor de koffie. Alle kopjes springen direct stuk als er koffie in gedaan wordt.
De baby slaapt, een Amerikaanse soldaat genaamd ‘snafu’ doopt de speen van het kind in zijn glas jenever. De jenever kostte honderd gulden de fles.
Met mijn zusje naar de Nissenhut verderop in de straat, was brengen naar de Engelse soldaten die daar gelegerd zijn.
Een schaars verlicht gebouw, een halfronde koepel met tientallen, misschien honderden Britse soldaten, met muziek van Glenn Miller. Of heb ik die er later bij gefantaseerd?
Met de bus naar Gennep. Nou, bus: een eentons militaire vrachtwagen met bankjes langs de geblindeerde wanden.
Op de hoek van de straat is een bevrijdingsfeest aan de gang. Ik herinner me vrouwen in gebloemde jurken met korte rok, afgezakte grijze wollen sokken en afgetrapte schoenen.
Er wordt een lied gezongen waarvan ik me de titel niet herinner, maar dat ik van mijn moeder niet mocht horen. Ze dansen.
Door de straat marcheert een haveloze troep Duitse soldaten.
Aan de overkant van de straat loopt een Amerikaanse soldaat. Lachend wijst hij op de overtrekkende bommenwerpers, en daarna op zichzelf.
Station Beugen. De boter die mijn moeder bij de boer heeft gehaald druipt uit de zak op haar buik waar ze ook de bruine bonen in heeft zitten. Het is hoogzomer.
Ik zit met mijn moeder en zusjes in de kelder, in de verte buldert het kanonvuur.
Vanuit de woonkamer horen we veel geschreeuw: mijn vader en zijn neven zijn aan het kaarten, het is zondagmiddag en dat laten ze zich niet afpakken.
Ik ben de eerste dag op de lagere school, die tijdelijk gevestigd is in een fabrieksgebouw in de buurt. Op weg naar huis verdwaal ik hopeloos.
______