Handen, daar heb ik iets mee. Met boezems natuurlijk ook, maar daar gaat het vandaag even niet om. Waarom mensen onnodig tegen je in het harnas jagen.
Ik kijk dus altijd naar de handen van mensen. Nee, niet goed: ik kijk altijd naar handen in het algemeen. Ik heb namelijk ook veel schik in de prachtige werkmansjatten van de gemiddelde chimpansee, ik zie zelfs die aanminnige baby’s met die dikke vingertjes ‘handmatig’ de piepers uit de klei trekken. Wat ze natuurlijk nooit doen, maar dit terzijde.
Nee, dan de prachtige, slanke handen van de orang-oetan, als de langoureuze handen van die negentiende-eeuwse Jugendstilvrouwen, handen die niet veel anders te doen hadden dan het strelen van witte lelies.
Ik kan uren kijken naar zowel vrouwen- als mannenhanden. Dat heeft vèrstrekkende gevolgen. Ik zou nooit een relatie kunnen aangaan met een vrouw met een beetje gerimpelde handen met stompe vingertjes, om maar eens iets te noemen. Vrouwen mogen gerust uitgesproken grote handen hebben, maar het moeten wel vrouwenhanden zijn: met lange, enigszins taps toelopende, spitse vingers. De huid moet glad zijn, maar je mag gerust de botstructuur zien en de aderen, hoewel ze er bij vrouwen niet bovenop mogen liggen. Ik zie tegenwoordig wel vrouwen met mooie handen die het hele effect verpesten door de nagels recht af te knippen en met een of andere truc waarvan ik de details niet wil weten zorgen dat het laatste stuk felwit is. Wat een ongelooflijke wansmaak. De nagels behoren de slankheid en spitsheid van de vingers te benadrukken.
Hèt voorbeeld van mooie mannenhanden waren de handen van mijn vader. Hij had zijn hele leven keihard gewerkt in de bouw zonder daarbij werkhandschoenen te gebruiken – die bestonden toen niet. Maar hij had prachtige handen, groot, lang, middeldikke vingers met nagels langer dan breed, en bij warm weer lagen dikke bundels blauwe aders op die prachtige handen.
En wat helemaal mooi is: ik heb diezelfde handen. De linker middelvinger is helaas door een operatie (in 1955) enigszins misvormd, maar niettemin, ik mag graag naar mijn eigen handen kijken, vooral als ze in het voorjaar licht gebruind zijn door de zon.
En Djamila, willen jullie natuurlijk nu weten? Die heeft uitgesproken kleine handen, een heel klein tikje mollig, met prachtige, volmaakt taps toelopende vingers, het zijn de handen van een schilderij van Caravaggio of van Botticelli. Het zijn ook heel beweeglijke handen – aan deze vingers moeten aartsconservatieve werkgevers hebben gedacht toen ze tot de conclusie kwamen dat bepaalde werkzaamheden in hun fabrieken alleen door vrouwenhanden gedaan konden worden.
Het waren uitbuiters, maar één moet je ze nageven: ze hadden een goed oog voor handen.
__________