In de volstrekt volgeplempte tuin zijn afgelopen weken zowaar wat plekjes vrijgekomen voor nieuwe planten. Maar wat dan wel? Op één plekje dat een beetje erg in het zicht ligt heb ik voor de duur van de zomer een noodoplossing bedacht: Cosmea’s en Spaanse margrietjes. terwijl ik door de tuin dwaal denk ik aan narcissen, waarvan we er zo weinig hebben – de grond is er ook veel te droog voor, zodat ze de neiging hebben te verdwijnen. Of aan Fuchsia magellanica, een winterharde vorm van de ‘bellenplant’. Nou, winterhard. Ik heb één exemplaar, de cultuurvariëteit Riccartonii. Maar éénmaal in de afgelopen dertig jaar is hij niet bovengronds afgevroren, nu is de klap zo erg geweest dat hij helemaal niet meer terug lijkt te komen
Toch is de plek onder de sneeuwvlokkenboom – Chionanthes virginicus ideaal voor zo’n Fuchsia.
Intussen voltrekken zich, als elk jaar, allerlei drama’s in de tuin. Ik vind een zojuist overleden wijngaardslak. Het huisje staat wel decoratief in de rotstuin van lavabrokken (de andere rotstuinen zijn van mergel). De woeste klimplant Akebia die wonderlijk bloeit met bordeauxrode, naar ouderwets oudedamesparfum geurende bloemetjes, heb ik helaas naar het plantsoen moeten verbannen, de ongelooflijke woekeraar bedreigde de haagbeukheg. De bijna obsceen prachtige Wisteria sinensis, beter bekend als blauwe regen – maar die van mij heeft witte bloemtrossen van dertig centimeter lang – is een mooie herinnering aan de man die hem leverde, Erik Bakker. Het ding stond vijftien jaar lang in de tuin en deed niks. Pas de afgelopen vijftien jaar is hij gaan bloeien. Hij doet dat nu. De zware zoete geur van de trossen is niet lang te verdragen.
En dan komt onvermijdelijk het tragisch vergaan. De plant levert een berg eerst bruinig geworden en daarna afgevallen bloemen en begint dan als een idioot te groeien. Daar blijf je dagelijks met de schaar bij staan.
Nee, dan de witte boompioen. Ook die vergaat onglorieus in bruinige blaadjes, maar daar hoeft maar één keer de schaar aan te pas te komen, om de zaaddozen, die de plant verzwakken, af te knippen.
Al bijna een maand staat daar Choysia Aztec Pearl, ook al zo’n familiestuk, gegroeid uit een stekje gekregen van tuinarchitect Han Njio in Bemelen. Ook die plant is eindelijk op zijn retour – vreemd dat je deze Choysia maar weinig ziet, terwijl hij meer winterhard is, guller bloeit met grotere bloemen dan de alom bekende Choysia ternata Sundance.
De weemoed gaat intussen weg als ik zie hoe woest platte peterselie om zich heen grijpt, dille (voor de nieuwe haringen!), grove bieslook en basilicum met, zoals het Italiaanse zaadzakje vermeldt, bladeren als kropsla.
En nog vrolijker word ik van de ongekende vijgenoogst die er aan komt, toch nog moerbeien aan de drastisch gesnoeide boom, en de ineens enthousiast uitlopende olijfboom die nu wel echt dood leek na een koude winter – en wellicht in september weer een flinke oogst aan zwarte olijven laat zien.
Nog vijftien meter heg, dan kunnen we weer tekeer gaan tegen akkerwinde, hanenvoet, paarde- en boterbloem.
September, ik moet er niet aan denken.