Een mooie oogst in het weekeinde: Sugar Lee Hooper, Rudy Kousbroek en Eugène Terre’Blanche. Die had ik mekaar wel eens willen zien verdringen voor de hemelpoort, hoewel alle drie wellicht aanleiding hadden te vrezen dat ze niet zouden worden binnengelaten. Sugar Lee omdat ze me, vanuit religieus standpunt, wellicht iets te flamboyant in het leven stond, Rudy Kousbroek omdat hij, meen ik me vagelijk te herinneren, nogal antireligie was – je zou al zijn boeken, een indrukwekkend oeuvre, nog eens moeten lezen om er achter te komen, natuurlijk. Eugène Terre’Blanche is uiteraard direct binnengelaten, een sieraad voor het blanke ras as opposed tot die Afrikaanse swartman die zich misschien voor de schijn heeft laten bekeren, maar intussen gewoon een menseneter is gebleven. Eugène mag gerust tot martelaar voor het Ware Geloof worden gekroond.
Marja van der Toorn heette ze eigenlijk, Sugar lee Hooper, ze was zangeres, begrijp ik uit de beschikbare necrologieën, wat ik niet achter haar weggehaald zou hebben, maar ze schijnt zelfs een hit te hebben gehad, De Wandelclub, ook nog gejat van Jasperina de Jong, zie hier, dus dat ze nou een grote carrière achter de rug zou hebben, ik zou daar geen oordeel over willen vellen. Blijft feitelijk nog het spectaculairste moment van haar leven dat ze vorige week uit haar scootmobiel viel, daarbij een heup brak en tijdens de daarop volgende operatie in coma is geraakt en daaruit niet meer is ontwaakt. De Nederlandse gezondheidezorg is ook niet meer wat ze geweest is.
Rudy Kousbroek heeft vele schitterende boeken op zijn naam staan, al heb ik hem nooit tussen de moderne stapels chicklit in de boekhandel zien liggen. Zijn beste, ook meest indringende en overtuigende boek was Het Oostindisch Kampsyndroom. Dat boek is vooral een relativering van het leven in de Jappenkampen in toenmalig Nederlands Indië, hij had er zelf in een gezeten en volgens hem waren die kampen in zoverre met de concentratiekampen van nazi-Duitsland te vergelijken dat er ook een hek omheen stond. Kousbroek verzet zich heftig tegen elk ander, door Nederlandse auteurs beschreven beeld. ‘Japanse kampbeulen konden nog wat leren van Nederlandse planters’ is een veelzeggende passus uit dat in 1992 verschenen boek, dat zich met name richt tegen Jeroen Brouwens, die aan het eind van het boek zelfs dood wordt verklaard.
En dan Eugène Terre’Blanche, de natte droom van elke racist. Geboren en gestorven in Ventersdorp, op school geweest in Potchefstroom, ja, dan vraag je er om. Hij zag er graag uit als een Suid-Afrikaanse Boer en hij was in die zin ook ongeveer honderd jaar te laat geboren. Hij wilde een eigen Boerenstaat, zoals Paul Kruger had, en hij vond dat de ‘Bantoes’ prima slaven konden zijn, al moest je ze in de gaten houden. Die opvatting is hem, nog betrekkelijk laat eigenlijk, fataal geworden.