Na de eigenaardige uitvallen van feministes over mannen die zich van hun feminiene kant laten zien, zijn nu de mannen aan de beurt die een boekje open doen over de stank en de rotzooi van de mannenapenrots zoals die zich aan ons voordeed in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
Ik kwam er zelf uiteraard ook mee in aanraking. De hoofdredacteur van de Gelderlander huurde mij op 1 januarin1960, en de belangrijkste huishoudelijke regel die hij mij toevoegde was: ‘Een journalist is vierentwintig uur per dag in dienst van de krant’. Al gauw kwam ik er achter dat dat ook betekende dat als je niet op de redactie bezig was, je je bezighield met ouwehoeren óver de krant in een kroeg om de hoek. Ik besefte al vroeg dat zo’n baan natuurlijk uitsluitend naar de letter van het huishoudelijk reglement kon worden uitgevoerd wanneer je jong bleef en vrijgezel.
Maar dat was weer een beetje veel gevraagd. Dus hadden we niet alleen allemaal verkering, zoals dat toen heette, er waren er ook al getrouwd, sommige hadden zelfs betrekkelijk veel kinderen, tussen drie en acht stuks.
Al die journalisten zaten vele uren op de redactie, in mijn herinnering vooral te ouwehoeren. Het was een katholieke krant, dus de bakken die we elkaar vertelden konden niet vuil genoeg zijn, en verder ging het over de krant, werd er eindeloos, ook in aparte groepjes, gedelibereerd over de onderlinge posities op deze apenrots – dat woord kenden we toen nog niet in dit verband – en een en ander werd nog versterkt doordat de hoofdredacteur elk half jaar de redactie grotendeels door elkaar gooide.
Je kreeg dan een nieuwe functie, daarvan kreeg je schriftelijk bericht, discussie was niet mogelijk. Wat later ging het ook over de vraag, of je de katholieke kerk niet moest verlaten. Maar je wist: dat kostte je dan ook meteen je baan. Ik herinner me die keer dat de hoofdredacteur me binnen riep en vroeg, terwijl hij me vorsend aankeek vanonder de borstelige wenkbrauwen: ‘Ik hoor dat jij en je vrouw niet meer praktizeren,’ en wist dat hij daar alleen maar mee bedoelde: ‘niet meer op zondag naar de kerk gaan.’
Met name de jongelui die nog niet getrouwd waren lééfden op de redactie, er werd enorm gerookt, ook wel eens wat gedronken, in verkiezingsnachten zelfs gezopen, onder leiding en op instigatie van de hoofdredacteur. Ik herinner me dat ik het volkomen normaal vond om zestien uur per dag op de redactie te zijn, waaronder de uren tussen middernacht en ’s morgens zes uur. Op feestjes van de redactie was het tot in de jaren negentig niet gebruikelijk dat ‘de vrouwen’ ook meekwamen naar de kroeg. Dat was geen bevel van bovenaf, dat had de werkvloer zelf liever niet. Vrouwen hadden al wat te zeuren over die vuilbekkerij, het gerook en het gezuip, dus laat die maar thuis blijven, bij de koters.
Maar toen kwamen de eerste vrouwen op de redactie werken en veranderde de sfeer. Veel collega’s konden dat slechts met misprijzen zien – de journalistiek was zichzelf niet meer, sindsdien.
Later, toen ik in Den Haag werkte, kwam dat regime nog even in alle hevigheid terug. Ik mag van geluk spreken dat ik in die tijd heftig verliefd was, en daar dus veel tijd aan moest (en wilde) besteden. Maar ik herinner me ook dat ik geregeld ellenlange, saaie debatten in de Tweede Kamer uitzat waar ik niet eens over hoefde te schrijven, alleen om met de boys te zijn, onder wie coryfeeën als Henk Hofland en Frits van der Poel, en daarna met het hele stel nog even een afzakkertje nam in Nieuwspoort, samen met de meeste leden van de regering-Den Uyl, waarin exact hetzelfde sfeertje heerste. Altijd met de jongens onder elkaar.
_______