Al duizend keer heb ik het jullie gezegd, maar misschien is het nuttig dat ik het nog eens voor de derde keer doe, namelijk uiteenzetten hoe het eigenlijk zit met carnaval.
Iemand is ooit op het idee gekomen dat er, vóór Pasen, veertig dagen gevast moest worden. Dat viel niemand erg moeilijk, vooral de arme boeren en buitenlui niet, want die begonnen al aardig door de opgeslagen wintervoorraad rapen en wortelen heen te raken.
Toch voelde men op de avond vóór het begin van de vastentijd de neiging om nog eens duchtig toe te tasten, en eens een flink rapen-wortelentaart te bakken, met daarbij degelijke hompen brood en een fikse nap al dan niet verschraald bier en andere dranken die door gisting alcohol waren gaan bevatten.
Het feest begon zelfs al op de middag van die dinsdag, hetgeen door de autoriteiten ─ pastoor en burgemeester ─ met licht leedwezen werd aangezien. Het dreigde zelfs de spuigaten uit te lopen toen de half of helemaal dronken plaatselijke holbewoners op het idee kwamen de altijd wel aanwezige dorpsidioot een dode fazant op de kop te zetten en een vuile boerenkiel aan te trekken, als scepter een halve boomstam mee te geven, en hem vervolgens naar het gemeentehuis te jagen met de boodschap: vraag jij nou maar eens de sleutel van het dorp aan de burgemeester, dan ben jij vandaag de prins.
Na enige aarzeling en overleg met de pastoor (doe nou maar, anders krijgen we nog meer ellende met dat bezopen zootje, morgen peper ik ze wel in dat ze toch dood moeten, als ze al niet denken dat ze al dood zijn, van dat vuile bocht dat ze zuipen) kreeg de dorpsidioot de sleutel en dat was het sein voor de dorpelingen om joelend in optocht door het dorp te trekken en er daarna nog een in te schenken.
Kortom, typisch een verschijnsel van een ondemocratische, zeg maar gerust autoritaire maatschappij, waarbij het overhandigen van de sleutel (‘wel vanavond om 12 uur terug, denk eraan‘) gezien kan worden als een gebaar van repressieve tolerantie ─ kennen jullie die uitdrukking nog?
De volgende morgen was alles weer normaal, de pastoor gebruikte intussen het askruis om de boeren de stuipen op het lijf te jagen en de preek om de orde voor honderd, wat zeg ik: voor twééhonderd procent te herstellen. Waarna de boeren weer het land op konden.
Die oorsprong is inmiddels helemaal uit het oog verloren. De moderne prins carnaval is een ondernemer in het dorp die gewoon aan de beurt is. Het kost hem een hoop centen, maar hij komt er niet onderuit, op straffe van klandizieverlies. Carnaval is tegenwoordig strakker georganiseerd dan menig goed lopend bedrijf, om van het raadhuis maar te zwijgen. De carnavalsvereniging heeft een PR-functionaris en de feesten worden georganiseerd door een evenementenbedrijf.
Maar wie goed kijkt ─ vooral in de lagere regionen van de raad van elf ─ daar zie je die mannetjes lopen die zich graag verbeelden dat zij ècht de nieuwe autoriteiten zijn. De raad van elf is het saaiste gezelschap van het jaar met stijfdeftige heren met veel te veel eigendunk.
De echte carnavalistische feestganger zou eigenlijk de sleutel moeten ophalen bij de raad van elf, dan dúrf je echt wat. Zoals vroeger.
_________
Op de foto prins Chris I van het dorp waar ik woon. Hij is toevallig geen ondernemer, maar werkzaam geweest als beveiliger van een Amerikaans legerdepot, een dorp verderop.
__________