Jullie moeten er nog twee weken op wachten, maar ik heb hem al gelezen, de nieuwe roman van Niccolò Ammaniti. Hij heet ‘Che la festa cominci‘, in het Nederlands al voor te bestellen onder de titel ‘Laat het feest beginnen‘ .
Ammaniti heeft de afgelopen jaren in recordtempo een aantal prachtige boeken het licht doen zien, waarvan ik ‘Come dio comanda‘ (Zoals god het beveelt') nog altijd het beste boek vind. Tot nu toe was altijd een jongen van twaalf of veertien jaar de hoofdpersoon tegen wiens achtergrond Ammaniti het moderne Italië schildert, het land van obscene rijkdom van een steenkoude asociale middenklasse enerzijds en een rechteloze en al even asociale onderklasse anderzijds. Die tegenstelling is opnieuw het toneel van de roman, maar meer dan tot nu toe bedient Ammaniti zich van een ironie die bijna uitloopt op slapstick.
De auteur schikt zich nu in de traditie van twee andere grote Italianen, Dino Buzzati ─ de virtuoze absurdist ─ en Federico Fellini, zij het dan dat Buzzati kille, afstandelijke verhalen schreef en Fellini zich nauwelijks losmaakte van het ‘Bij ons in de Jordaan‘-gevoel. Bij Ammaniti overheerst een vrolijk soort sociaal mededogen en tegelijk een ironische kijk op de Italiaanse versie van RTL Boulevard.
Geen twaalf- tot veertienjarige jongens meer, ditmaal.
Saverio Moneta heeft het niet gemakkelijk. Hij is verkoper van Tiroolse klassieke houten meubels in de winkel van zijn schoonvader, en hij zit volledig onder de plak van zijn baas en diens dochter, zijn vrouw Serena. Als een soort reactie op die zielige positie heeft hij een satanische sekte opgericht, die ook een hoge mate van zieligheid blijkt te hebben. Om zichzelf en zijn sekte in de kijker te spelen op de Italiaanse satanische scene besluit Saverio, Mantos voor zijn satanische vrienden, een bekende zangeres, Larita, te offeren aan de duivel.
Fabrizio Ciba is een romanschrijver en tv-presentator die zijn eerste glorietijd achter de rug heeft en al jaren schrijft aan zijn nieuwe boek, maar daarnaast flink drinkt en vooral de hele dag bezig is met het versieren van vrouwen, meestal die van beroemde mannen. Op het moment dat wij hem treffen heeft hij net gehoord dat een van die ontmoetingen ─ waarbij hij de vrouw van een magnaat in haar keuken van achteren bespringt terwijl zij spaghetti met vier kazen bereidt ─ op film is vastgelegd door het lieve zoontje van mevrouw, die het filmpje wel wil inleveren als daar honderdduizend euro tegenover staat.
Salvatore Chiatti, een zeer mafiose vastgoedhandelaar uit Calabrië, heeft een groot park in Rome gekocht, Villa Ada. Hij heeft daar een dierentuin van gemaakt en een soort pretpark; voor een feest in dat park heeft hij heel mondain Italië uitgenodigd, van schrijvers (ja, ook Ciba) tot voetballers, van zangeressen (inderdaad, Larita) tot tv-springmeisjes.
Saverio Moneta komt ook binnen op dat feest, maar dan als hulpkelner, met zijn hele sekte.
Het feest draait uit op een apocalyptische zooi, waarbij het verhaal op het moment dat de bewoners van de catacomben ónder het park een rol gaan spelen, inderdaad zeer absurd wordt, dat je met rooie oortjes leest. Om de lol niet te bederven zal ik er niet verder over uitweiden.
Zoals we gewend zijn van Ammaniti is het boek met enorme vaart geschreven, het is geen makkelijke opgave om zo‘n absurde toestand weer te geven zodat je werkelijk gelooft wat zich er in afspeelt. En intussen blijft hij scherp in zijn felle schildering van de Italiaanse preoccupatie met het uiterlijk, met geld, met eten en drinken.
Al eerder heb ik van boeken van Ammaniti beweerd dat ze prima zouden kunnen dienen als filmscenario, dat geldt ook voor dit boek. Hoewel, het zal een dure film worden, met al die stervende olifanten en ondergrondse zeventigjarige Russische atleten. En de op eBay gekochte krakkemikkige kopie van het zwaard Durendal. Weet je wel, van Razende Roeland.
__________