Deze week stond ik op een wel heel bijzondere plaats. Met een kopje koffie in de hand. Ik stond bij de ingang van de lift van de schacht van de Oranje Nassau 1-kolenmijn in Heerlen, en keek door de open deur naar beneden. (Naar boven is natuurlijk niks te zien.) Erg ver kon je naar beneden ook niet kijken, een meter of twee, drie, daar was de oppervlakte zien van de betonnen vloer, de bovenkant van de ‘kurk‘ die nu alweer vijfendertig jaar geleden in de achthonderd meter diepe schacht was gepropt omdat daar ónder niemand meer iets te zoeken had. Naar verluidt is de schacht en de hele ‘mijnstad‘ waar hij toegang toe verschafte, volgelopen met water van een dusdanige temperatuur, dat je er een deel van de stad mee kunt verwarmen.
Voor de open deur hadden zich tien mijnwerkers opgesteld. Voormálige mijnwerkers, natuurlijk, in ouderwets aandoende kleding, voornamelijk van beige, stevige stof ─ ik stel me voor dat een uitgekiende campagne nog wel eens de stoere, trendbewuste man voor deze kledinglijn zou kunnen interesseren.
Het waren mannen die betrekkelijk korte tijd in de mijnen hebben gewerkt en die optreden in een tv-serie, genaamd ‘Tien torens diep‘ die momenteel op de Limburgse tv wordt vertoond en die in het voorjaar door de AVRO op de vaderlandse buis wordt gebracht. De bijeenkomst was bedoeld als promotie van de serie en wat er bij hoort aan merchandising.
Ik moest intussen denken aan die ene keer dat ik in een echte kolenmijn was afgedaald; het was de mijn Ledstone Luck Colliery in Yorkshire ─ ik zie op internet dat die ook al gesloten is, ik hoop niet als gevolg van mijn alles verwoestend bezoek.
Met die rammelende lift naar beneden, in een treintje een reis door duistere gangen, een stuk met gebogen hoofd door bijna kniediep water ─ niet denken aan je neiging tot claustrofobie ─ en het aanzwellende geloei van een machine. De machine was een enorm apparaat genaamd kolenschaaf, hij hakte, bediend door drie of vier roetzwarte mijnwerkers, met oorverdovend geraas een laag van het zacht glanzende ‘zwarte goud‘ uit de wand, waarbij een zwarte stofwolk ontstond die althans mij de adem benam.
Ter plaatse besloot ik dat ik me niet kon voorstellen dat je het langer dan een halve werkdag in een kolenmijn zou kunnen uithouden.
De oud-mijnwerkers in Heerlen legde ik die vraag voor. ‘Je deed het voor het geld, er was niks anders, je wende er langzaam aan, het was avontuurlijk,‘ daar kwamen de antwoorden op neer van de mannen die zeventien jaar oud die hel in werden gestuurd.
We namen nog een kopje koffie en ik liep naar buiten waar de regen bij bakken uit de hemel viel. De parkeerplaats stond zo‘n beetje onder water en daar kreeg ik natte voeten van. Maar daar moest je natuurlijk niet over zeuren, als je net weer ontsnapt was aan die duistere gangen, waar je met de beste wil van de wereld niets van enige schoonheid had kunnen ontwaren.
________
Op de foto zien wij de dagchef van de Ledstone Luck-mijn in Yorkshire, met in het midden fotograaf Elly Deben en geheel rechts uw columnist, toen net veertig jaar oud.
_________