Op de elfde van de elfde moest ik bij de bijeenkomst van een carnavalsvereniging zijn. De vereniging was bezig met de opening van het seizoen, en aangezien ik nog nooit een dergelijk feest had bijgewoond, had ik me een beeld gevormd.
Dat totaal niet leek te kloppen.
In de rokerige achterzaal van het ‘partycentrum’ stond een licht overspannen orkest in koddig bedoelde kledij er een beetje langs af te blazen, aan de bar en aan de statafels stonden wat landerige jongelui biertjes te drinken en wat om zich heen te kijken. Op enkele plaatsen stonden meisjes twee aan twee in ernstig gesprek gewikkeld, de Mickey Mouse-oren vergeten op het achterhoofd.
Ik heb al vele jaren geen carnaval meer gevierd – het is meer iets voor kinderen en pubers, vind ik – maar ik had toch echt verwacht dat ik op zo’n openingsavond terecht zou komen in een bruisend, wat zeg ik: turbulent feestgedruis. Hossend de polonaise dansend, de hopsende dansmarietjes ertussendoor, de Raad van Elf voorop.
Maar nee, de raad van Elf stond er enigszins beteuterd bij; het waren voornamelijk wat oudere heren die blijkbaar aan hun eigenaardig vormgegeven muts en rokkostuum een bepaalde status ontleenden die zij niet graag te grabbel zouden gooien door iets geks te doen.
Dat laatste verwonderde me minder. Al vele jaren geleden heb ik kennis gemaakt met dat eigenaardige verschijnsel. Met name Prins Carnaval is een beklagenswaardige figuur die niet zozeer de grootste gek van het dorp is, als wel een middenstander die nu eenmaal een keer die ondankbare functie moet waarnemen, waarvan hij de kosten uit eigen zak fourneert. Vaak genoeg heb ik Prins Carnaval, en niet alleen in het eigen dorp, met een chagrijnig gezicht zien zitten, zelfs als het feest wel echt een dolle boel was geworden.
Want Prins Carnaval drinkt niet, dat hóórt niet. PC keek reikhalzend uit naar Aswoensdag, kortom.
Ik herhaal het nog maar eens: ik ben geen carnavalist en ik snap er dus ook niks van. Misschien hoort het ook niet dat je er over schrijft, en al helemaal niet in de trant van dit stukje.
Ik voelde in ieder geval een zekere opluchting toen ik het ‘feest’ weer kon verlaten. Met een enorme rooklucht in mijn kleren, dat dan weer wel.