De Muur, dat was een van de laatste gelegenheden om nog eens een ‘internationaal avontuur’ mee te maken. Je was maar zevenhonderd kilometer van huis maar je stond oog in oog met politie- en douanemensen die het slechtste met je voor hadden – ze gingen er vanuit dat jij van plan was direct achter de controlepost niet zozeer bommen te laten afgaan of mensen dood te schieten – dat deden ze zelf trouwens al geregeld – maar dat je van plan was met inwoners van hun stad en land gesprekken over verboden onderwerpen te voeren en, nog erger, die gesprekken ook te filmen of op te nemen op band.
En dus mocht je de videocamera wel meenemen, de hoofdstad van de Duitse Democratische Republiek in, maar niet het videobandje dat er in zat. Het viel me nog mee dat ze beloofden dat ik bij terugkeer het bandje zou terugkrijgen, en sterker nog: dat gebeurde ook.
Ik passeerde een keer of vier Checkpoint Charlie in de Berlijnse Friedrichsstrasse, met het meest gefilmde en gefotografeerde bord ter wereld: ‘U verlaat nu de Amerikaanse sector – Wi vijesjajetje iz Amerikanskawo sektora’ – langs het hokje met ongeïnteresseerde GI’s – voor hen was dit geen staatsgrens – en dan via smalle grauwe gangen met prikkeldraad, naar een wand met een luikje waar je je pas door moest duwen waarachter een onzichtbaar persoon het aannam. Het duurde lang voor je het terugkreeg. Je zat al die tijd in zak en as. Je moest door een kantoortje waar iemand zat die vroeg wat je bij je had en je wantrouwig bekeek. Je moest een handvol westmarken inleveren en dan mocht je de stad in.
Na het overvolle, lawaaiierige, schreeuwend kleurige West-Berlijn was je ineens in een andere wereld met kleine stinkende auto’s van plastic, veel vervallen en grauwe gebouwen, uitgestrekte ruïnes maar ook het gruwelijke parlementsgebouw met de gouden ramen, het prachtige archeologisch museum met Nefertete, de idiote wisseling van de wacht waar de elkaar aflossende soldaten van de Volksarmee echt gaten in het plaveisel hadden gestampt. En niet te vergeten de grote boekhandel annex platenzaak, waar je buiten moest wachten tot je werd binnengelaten: je mocht er niet winkelen zonder mandje en ze hadden maar twintig mandjes. Op de Alexanderplatz was een warenhuis waar niets van betekenis te koop was, in een restaurant daar kreeg je een soort koolsoep die vroeger alleen de gevangenen in de concentratiekampen kregen, het stonk er naar die soep en naar goedkope shag en het bestek boog dubbel bij de eerste aanraking.
’s Avonds moest je vóór tienen terug zijn en als het wat laat was geworden, liep je misschien wat slordig door de Friedrichsstrasse, waar een Japans hotel werd gebouwd en het trottoir dus heel smal was.
Ik liep een stukje door de goot en daar rekenden de Volkspolizisten op. Je kreeg een bekeuring wegens onvoorzichtig deelnemen aan het verkeer en dat kostte tien westmarken.
Had die jongen ook een zakcentje.
_________