Onder mijn ‘volgelingen’ op Twitter zijn, niet geheel onbegrijpelijk, veel (oud)journalisten. En die zijn allemaal, zonder enige uitzondering, sportgek. Die zitten echt dagenlang aan de tv gekluisterd om te kijken naar voetballen, fietsen, tennissen, golfen en hockeyen; ze zitten er intussen ook weer niet dusdanig aan vast dat ze niet kunnen toegeven aan hun andere afwijking, namelijk dat ze er verslag van doen via Twitter. Ze doen daar verslag van het verslag op de tv.
Ik heb een vreselijke afwijking: ik kijk niet naar sport op tv. Ik ga trouwens ook niet naar ‘live’ sportwedstrijden kijken, dat is in mijn ogen nog veel vervelender, ik spreek uit ervaring, ik heb het voor mijn werk wel eens een enkele keer moeten doen. Zelfs het schitterende geluid van een Formule 1 Ferrari gaat na een uurtje enorm de keel uithangen.
Mijn afkeer van alles dat te maken heeft met sportbeoefening wortelt in mijn vroege jeugd. Vandaag is het 31 augustus en het is zestig jaar geleden dat het op deze dag voor het laatst Koninginnedag was. Ik had al twee jaren van die ellende achter de rug: met loden schoenen ging ik naar de Wedren in Nijmegen, alwaar het zaklopen en koekhappen een aanvang nam. Koek, die toen nog niet ‘apaart verpaakt’ was, kreeg ik nauwelijks te pakken tussen al die agressieve jongens en meisjes die elkaar eerst tegen de grond sloegen alvorens toe te happen. Bij het zaklopen viel ik in de eerste meters op mijn gezicht, en in 1949 trof ik zelfs een zak met een gat, waardoor ik nog een lelijke ‘knieblessure’ opliep.
Op dat moment had ik al een tragische sportgeschiedenis achter de rug. Meester Grotens ging met de klas naar het Galgenveld waar gevoetbald moest worden. Ondanks zijn vriendelijke aandrang weigerde ik halsstarrig mee te doen, bang voor trappen van en botsingen met klasgenoten die zich met doodsverachting in de sportbeoefening stortten. Op de middelbare school was er geen onttrekken meer bij, hoewel ik vrijwel altijd als laatste overbleef bij het vormen van ‘ploegen’. De koelste jongens van de klas wisten intussen wel wat ze aan me hadden: niks.
In militaire dienst kwam ik als allerlaatste van de stormbaan, als ik die ramproute al afmaakte.
Alléén lopen, dat beviel me wel. En ik ontwikkelde een neiging om in mijn eentje hele einden hard te gaan lopen. Ik werd lid van Quick atletiek, maar na één seizoen kwam daar een einde aan; Quick beoefende het neutrale hardlopen en ik moest bij de katholieken – en bij de katholieken wilden ze geen leden uit de straat waar ik woonde.
Ik heb nog wel eens een racefiets gehad, ik vond het maar onverantwoord gevaarlijk. Ik heb twee tennislessen gehad (van Reinier Paping) maar stond daar dusdanig voor schut dat ik het voor gezien hield. Ik heb eens een proefles golf meegemaakt, ik sloeg veel beter mis dan alle andere beginnelingen. ‘Jij golft zeker ook?’ mompelde een vriend die ik jaren niet gezien had. Hij wel, het was enorm goed voor je netwerk. ‘Behalve als je je netwerk per ongeluk met een ‘acht hout’ voor de kop slaat’, dacht ik geruisloos. Ik zou trouwens niet weten wat ik met een netwerk moet: als ze me nodig hebben, weten ze me te vinden.
Dáárom Twitter ik nooit over sport.
Laatste reacties