Het spelletje is ooit begonnen omdat de moord op president Kennedy dusdanig indruk had gemaakt op de mensen dat iedereen nog bleek te weten wat hij of zij deed op het moment dat het gebeurde. Kwart voor acht ’s avonds.
Gek eigenlijk: ik weet nog wel dat ik het hoorde op de radio, dat ik direct op de fiets sprong, naar de redactie van de krant – en dat ik zomers gekleed was en dat het klaarlichte dag was. Dat kan niet: het was 22 november, het moet donker zijn geweest en stervenskoud. De nacht eindigde in veel bier in de restauratie op het tweede perron van het NS-station in Nijmegen, waar hoofdredacteur Louis Frequin van De Gelderlander aan een vrouwelijke collega, van wie ik vannacht gedroomd heb ondanks dat ze al ruim vijftien jaar dood is, aanbeval donker bier te drinken: ‘Dat is goed voor het zog’. Zij was toen 20 jaar. Willibrord F. heeft die subtiele charme van niemand vreemds.
Daarna heeft het verschijnsel zich over van alles uitgebreid, ik denk dat het dieptepunt wordt bereikt wanneer volgend jaar juni aan JP Balkenende wordt gevraagd: wat was u aan het doen toen u hoorde van de scheiding van Jan en Yo?
De maanlanding, dus, in de vroege ochtend van 21 juli 1969. Of beter gezegd: het uitstappen van astronaut Neil Armstrong uit het apparaat waarmee hij, samen met Edwin Aldrin, enkele uren tevoren op het oppervlak van de maan was geland. Dat is vanavond dus al veertig jaar geleden. Weer was ik op de redactie, nu van het Limburgs Dagblad waar ik mezelf benoemd had tot ruimtevaartdeskundige. In de weken voor de landing had ik uit zelf geschreven artikelen maar vooral uit artikelen die waren geschreven door redacteuren van de Grote Provinciale Dagbladen (GPD) een bijlage samengesteld, die bij de krant zou worden gevoegd als de landing gelukt was. Je kon moeilijk een juichende bijlage meeleveren met een krant waarin de mislukking en dus de dood van drie astronauten zou worden gemeld. Het sein ‘veilig’ werd trouwens gegeven toen Armstrong nog moest uitstappen, anders was de krant te laat gekomen.
Dus dat was nog flink spannend voor ons, die de gebeurtenissen volgden op een wazige zwart/wit-tv op de redactie en de onophoudelijk ratelende telex. Toen we, voor de gelegenheid in gezelschap van directeur-hoofdredacteur drs. Jules van Neerven, bij de drukpers de eerste kranten hadden gezien en hadden goed gevonden, gingen we natuurlijk niet naar iets lulligs als een stationsrestauratie, maar naar sterrenrestaurant Juliana in Valkenburg, alwaar Jules voor tien man een ontbijt met champagne, kaviaar en kreeft had laten aanrichten. Dus vanuit dat oogpunt was de maanlanding veel interessanter dan de moord op Kennedy.
Het was natuurlijk prachtig dat er mensen op de maan waren geweest, vooral nu weten wij wat een waaghalzerij het was, zonder bijvoorbeeld de mogelijkheden van computers die wij tegenwoordig ter beschikking hebben – de computer aan boord van de maanlander zou door veel moderne kinderen rechtstreeks naar de vuilnisbelt worden gebracht als belachelijk primitief.
Moderne kinderen, ja. Weten die nog wie Neil Armstrong was? Je bedoelt zeker Lance Armstrong, vroeg me er een. En een oudere kennis die ik de vraag stelde zei: Je bedoelt zeker Louis Armstrong? Ja, die, zei ik moedeloos, van High Society.
Journalistiek was het nauwelijks een hoogtepunt, het was van seconde tot seconde voorgeprogrammeerd nieuws. Echte journalistieke vreugde hadden we bijna een jaar eerder gehad, eind augustus 1968, de inval door de legers van het Warschau Pact in Praag. Twee weken lang was ik niet van de redactie weg te branden.
________