Het was nog niet zo erg tot me doorgedrongen, maar het stripverhaal blijkt op sterven na dood te zijn. Dat is misschien ook weer te pessimistisch geformuleerd, je kunt ook zeggen dat het stripverhaal ‘gemoderniseerd’ is tot enerzijds hetgeen vertoond wordt op Jetix en Cartoon Network en anderzijds in de games. In dat laatste worden fantastische prestaties geleverd, maar die blijven goeddeels verborgen voor de ‘ouderwetse’ stripliefhebber.
Zoals ik er nog een was. Zolang ik me kan herinneren, las ik strips. In mijn ouderlijk huis lazen wij Het Vrije Volk, met Bulletje en Bonestaak; in De Gelderlander volgde ik Kapitein Klakkebos met zijn tweedekker. Later hadden we natuurlijk PaPinkelman en Tante Pollewop in de Volkskrant, Tom Poes en Ollie B. Bommel in het Algemeen Handelsblad.
Vanaf 1946 zorgde mijn moeder voor een abonnement op Robbedoes. Helaas heb ik nooit de verzamelwoede gehad die het leven van bijvoorbeeld Wim de Bie zo veraangenaamd heeft; zodat ik een jaar of tien geleden geteisterd begon te worden door een onlesbare dorst naar oude afleveringen van dat blad, en dan met name naar de oudere afleveringen van de titelstrip met Robbedoes en Piet Kwabbernoot. Natuurlijk waren De Baard en De Kale ook wel leuk en ik moet zeggen dat ik ook nog wel eens wat oude afleveringen van Buck Danny – ondanks diens abjecte militarisme en racisme: ‘De Jappen vallen aan’ – en uiteraard Lucky Luke zou willen tegenkomen.
Met Robbedoes kwam het grotendeels in orde toen het instituut Lekturama een zevental albums met daarin een groot deel van de totale productie van striptekenaar Franquin uitbracht. Maar de ware stripliefhebber kijkt daar natuurlijk enigszins wantrouwig naar. Zo zijn weliswaar de allereerste afleveringen er in opgenomen en kun je de geschiedenis van Robbedoes van het primitieve begin tot het gelikte einde goed volgen; maar ik mis bijvoorbeeld een verhaal waarin op een gegeven moment een whisky-opslagplaats door een enorme explosie de lucht in vliegt.
Intussen dook Donald Duck op, ergens in de jaren vijftig, maar dat vonden wij stripliefhebbers toch niet waar we naar zochten. Strips, hadden wij intussen bedacht, kwamen uit België, van Franstalige tekenaars uit dat land. Zelfs Asterix en Obelix voldeden maar half aan die criteria. Daarna pas kreeg ik Kuifje in de gaten, op wie Robbedoes duidelijk geïnspireerd was.
Later werd ik gegrepen door de werken van Theo van den Boogaard die de ‘klare lijn’ van Kuifjes Hergé volgde met bijvoorbeeld ‘Ans en Hans grijpen de kans’. Een hele Nederlandse stripschool ontstond in het alternatieve circuit, maar ze werden overschaduwd door figuren als Fritz the Cat en andere Amerikaanse strips.
Intussen merkte ik, als gecommitteerde op een school voor lager beroepsonderwijs, dat men voor het examen Frans Asterix en Obelix op de boekenlijst mocht hebben.
Wat een teloorgang. Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat je in het lbo tegenwoordig niet eens meer boekenlijsten hebben en al helemaal geen Franse les…
_________