Het Middelbaar Beroepsonderwijs is deze week, met ontstellend frisse tegenzin, aan het nieuwe schooljaar begonnen. De jongelui zijn twee maanden thuis geweest, dus het mocht wel weer eens.
Intussen ligt onze vrolijke mbo-er alweer in bed, al is het half twaalf, en hij kan daar niets aan doen. Maandag hoefde hij niet te komen, dinsdag wel. Hij is zelfs een dik half uur op school geweest, voornamelijk om te vernemen dat hij de rest van de week niet hoeft te komen: de school heeft het dan zó druk met de introductie van nieuwe slachtoffers, dat het lesgeven aan de oude slachtoffers er helemaal bij in schiet.
Ja, slachtoffers. Luister en huiver. De school heeft feitelijk het monopolie en maakt daar schaamteloos misbruik van. Want die introductieweek is natuurlijk alleen maar de opmaat van wat we al jaren kennen. Voortdurende lesuitval en ander onheil is daar nog de normaalste uiting van.
Nee, het lijkt wel of de school is opgericht en in stand wordt gehouden om te proberen hoe ver je moet gaan om de laatste restanten motivatie van de toch al niet buitengewoon gemotiveerde jongelui tot nul te reduceren.
Dus maakt de jongeman dan eindelijk eens een afspraak met zijn mentor om te spreken over zijn studievoortgang, komt de goede man niet opdagen. ‘Ik dacht dat het morgen was,’ of: ‘Ik herinner me niks van een afspraak.’ De studenten moeten, heel volwassen, studiepunten halen. Behalve dat dat studiepuntensysteem voor een met normaal verstand gezegend mens volkomen onbegrijpelijk is, doet de school er een schepje bovenop door de administratie van die studiepunten hopeloos te verknoeien.
En zo kan het gebeuren dat je aan het eind van het jaar gedrieën bij de mentor zit, die meteen van wal steekt. ‘Deze jongeman is volkomen gameverslaafd. Er is niets mee te beginnen. Zijn studiepunten heeft hij bij lange na niet gehaald, zijn stage heeft hij verknoeid, hij ligt er ongeïnteresseerd bij, hij is brutaal. Dit draait uit op einde verhaal.’ Die laatste uitdrukking betekent: hij moet van school, zoeken jullie het maar uit.
‘Geef eens wat interessanter les,’ probeer ik, maar dat helpt natuurlijk niemand. Ook niet opmerkingen als ‘Is het niet mogelijk deze jongeman wat positiever te benaderen dan met zo’n smalende grijns, te zorgen dat de lessen ook allemaal gegeven worden, dat de inhoud interessant is, de vorderingen strikter worden gevolgd en bij problemen tijdig ingegrepen?’ Die opmerking maak ik dus niet eens.
Enig graafwerk brengt aan het licht, dat de mentor maar wat kletst. Een groot aantal behaalde studiepunten was nog niet tot hem doorgedrongen. Bij de stageresultaten had hij misschien iemand anders in gedachten; onze jongeman, die absoluut geen heilige is, had op zijn stageplaats wel het predikaat ‘goed’ meegekregen en hem was zelfs een baan aangeboden.
En hetzelfde liedje begint weer. De stages beginnen op 1 september, maar niemand weet nog waar hij of zij op stage moet. Dat moet wachten tot de introductieweek om is. En dan is het alweer… 1 september. Ik hoor het volgend jaar alweer: ‘Ja, en dan is hij ook nog een dag te laat op de stageplaats begonnen.’
____________
hhBest