Laten we voorop stellen dat ik een dorp woon dat het plaggenhuttenstadium ruim achter zich heeft gelaten maar verder enigszins is blijven steken in, wat zal ik zeggen, kleinsteedsheid. Ik aarzel een beetje om dat te zeggen omdat dit stukje over Amsterdam gaat en dat is, zeker gezien op wereldschaal, nauwelijks meer dan een kleine stad. Een eiland in de vorm van een stad.
Lang niet daar geweest. Ja, vorige week, met de auto. Maar eigenlijk kom je pas echt in Amsterdam aan met de trein.
Een verbijsterende binnenkomst. Vanuit het Centraal Station val je in een bouwput. Nou ja, je valt niet, je loopt er gewoon in. Hopen bouwspullen, hekken, afzettingen, steigers. Over grachten gebouwde opslagplaatsen van materiaal. Daar tussendoor krioelen de trams en honderden en nog eens honderden mensen. Je ziet het Victoria Hotel nauwelijks, met die twee ingebouwde huizen uit Rozenbooms ‘Publieke Werken’.
Ik ga links af, wat nog moeilijk zat is, kom langs een café dat ‘Green Light District’ heet (later kom ik nog langs een fietsenmaker met de naam ‘Het Zwartefietsenplan’) en via het meest gefotografeerde plekje van Amsterdam, dat meen ik ’t Kolkje’ heet, naar de Walletjes. Het is elf uur ’s morgens, maar de eerste hoeren zijn actief en ook een paar klanten, althans, twee zwarte mannen staan gierend van de lach te smoezen over een van de dames, ook loeizwart met enorm dikke bovenbenen.
Langs Café Old Sailor, waar ik vroeger wel eens kwam – overdag dan, en keurig met een vriendin – en verder de stad in. Het wordt stil, heel stil, hoe stil kan het toch in Amsterdam zijn. Grachten, bootjes, geen verkeer, oude huizen, stilte, het lijkt verdikkeme Venetië wel. Groot verschil: Amsterdam is veel groener, althans in deze omgeving.
Ik zwerf maar wat, maak foto’s die een eenzijdig beeld geven. Ik krijg uitsluitend grachtenpanden voor de lens en huizen aan grachten, dat is een groot verschil. Opslagvemen waar appartementen in ingebouwd zijn, bruggen, fietsen, een groot plein in de schaduw van een laaghangende boom, een iep misschien, het sterft hier tenslotte van de iepen, Hollandse iepen heten ze dan ook. Het paradijs van de vastgoedcriminaliteit.
Jodenbreestraat, een ristretto bij een Italiaan die niet wil dat ik de koffie aan de bar opdrink. Hup, naar buiten. Gelukkig doet hij er wel, heel ouderwets, een glaasje water bij.
Naar de Jordaan, de Lijnbaansgracht. Stilte, licht geruis van grote bomen en dan ineens: de Korte Leidsedwarsstraat, die heel lang is en volgepropt met Italiaanse, Argentijnse, Uruguese, Chinese, Israëlische restaurants waar de eerste klanten al likkebaardend aanschuiven.
Terug, de grachtengordel in, een beetje de westkant die niet zo mooi gerestaureerd is als midden en oost. Overal terrasjes waar mensen bier drinken en eten. Het wordt drukker, een stukje Nieuwezijds Voorburgwal – hé, Scheltema bestaat nog, mooi opgekalefaterd, daar moet je niet meer zijn, de vaste klanten zijn immers allemaal dood of Minister van Staat. De Dam dan maar, waar een ploegje collega’s bezig is met interviewtjes voor het eerstvolgende Volkskrant Magazine. Op de Nieuwendijk loop ik een tijdje achter een meisje met een heel kort rokje en prachtige benen.
Daar is het station weer. De trein rijdt net voor mijn neus weg. Een half uur wachten – ineens valt me op dat je nergens kunt zitten.
Amsterdam mag dan een eiland zijn met een heel andere sfeer dan Nederland – het blijft Nederland.
_________________