Geen beter middel om je iets te herinneren dan geur. Een heel enkele keer ruik ik een sliert rook van een sigaret die me dan ineens terug plaatst naar de achterbank van de Opel Olympia, bouwjaar 1947, van mijn vader. We waren met zijn vijven in dat karretje – een cabriolet waarvan de kap niet open mocht omdat je altijd het risico liep dat hij niet meer dicht wilde – onderweg naar Italië en mijn ouders zaten voorin een eind weg te paffen. Die geur – als ik hem heel soms nog wel eens ruik, ben ik weer op weg voor dat grote avontuur tijdens de bouwvakvakantie.
Het moet wel een heel bepaald merk sigaret zijn geweest, want sindsdien associeer ik ‘roken’ vrijwel altijd met vieze dingen. Een vies oud kereltje met een nat gesabbeld sigarenpeukje tussen de bruin uitgeslagen lippen; armoedige zwerverstypes met die wolk van verschaalde rook om zich heen die ze zelf helemaal niet opmerken; mensen die aan één stuk door, het sjekzakkie hangend aan de beide pinken, geheel gedachtenloos sjekkies staan te pielen; geheel of gedeeltelijk met peuken gevulde asbakken. En het allerergste: geheel of gedeeltelijk gevulde asbakken die in de regen hebben gestaan.
Ook vriendinnen die naar ouwe sigaretten smaakten. Lange tijd maakte ik voor hen een uitzondering. Want honger maakt rauwe bonen zoet.
In oude Amerikaanse films werd druk gepaft. Vooral als er journalisten in optraden. Op de redacties waar ik ooit werkte zag ik jarenlang iedereen uitsluitend via een rookgordijn. Een van die collega’s had altijd een sigaar midden in de mond; de sigaar wipte heen en weer met de emoties die de collega aan zijn papier toevertrouwde, waardoor de voorkant van zijn (vaak lichtgekleurde) jasjes een met asgruis bedekte kleur bruin ontwikkelde. Andere collega’s maakten een vaste grap: ze zouden hun auto inruilen als de asbak vol was. Maar zo gauw had je niet voldoende geld voor een nieuwe rijdende asbak, natuurlijk. En dus moest eerst de auto zelf helemaal vol met peuken en lege doosjes.
Het schijnt dat dat type journalist nog altijd de boventoon voert, getuige de ophef die de laatste dagen in de kranten en op de tv is gemaakt over het rookverbod in de horeca dat morgen ingaat.
Dat is op zich een gebeurtenis van niks, natuurlijk. Wie wil roken kan dat nog altijd onbekommerd doen – het verschijnsel rookcafé is in de maak en de buitenlucht is nog altijd de allergrootste ruimte ter wereld waar (nog) geen rookverbod geldt.
Van de rokende journalisten die ik gekend heb, zijn de meeste voor hun zestigste overleden aan longkanker, of leven nog met een ernstig geval van emfyseem.
Inderdaad, een mens is baas over zijn eigen lichaam. Gelukkig steeds minder over dat van anderen. Leve de eerste juli 2008!
Laatste reacties