Als jullie hier waren, zouden jullie begrijpen wat vanmorgen onvermijdelijk bleek: het plan rijst om over niet al te lange tijd eens een rechtstreekse vlucht naar LA te boeken en dan weer voor een paar dagen onze intrek te nemen in dit wat onderkomen maar daardoor zo aantrekkelijke hotel, waar we nu weer op ons eigen terras genieten van onze bubbels en uitkijken over de blikkerende oceaan.
Een mooie dag vandaag, al waren er verrassingen. Niet te vroeg weg. Om half tien schuiven we aan in Paradise Cove, een mijl of twintig in noordelijke richting op de Pacific Coast Highway. Een wat duister, groot café, met gecapitonneerde banken, een uitgebreide uitstalling van groente en fruit die ze hier al gauw ‘mouth watering’ noemen. Maar de serveerster begrijpt dat we buiten willen zitten, waar de tafels en parasols in enkeldiep, bijna wit strandzand staan, met uitzicht over diezelfde oceaan, en op prachtige goudgele rotswanden naar het zuiden – alles vol met bloemen, want de lente is hier zeer uitbundig. Wat heet lente: de temperatuur rijst al gauw naar bijna negentig graden, dat is dus boven de 30 Celsius.
Het is er druk en de serveerjongens rennen af en aan. We kijken met verbazing naar de hoeveelheden voedsel die door de andere gasten – als ontbijt! – naar binnen worden gewerkt, met enorme glazen cola en vers sinaasappelsap erbij, en bakken koffie.
Gelukkig is er heel behoorlijke espresso. Djamila stelt zich tevreden met een schitterende schaal zeer vers en buitengewoon goed fruit; het wordt wat te laat geserveerd, en is ‘dus’ gratis. De verrassing is natuurlijk mijn ontbijt: drie spiegeleieren met een mooi stuk geroosterd visfilet en gebakken aardappelen met heerlijk geroosterd brood. Paradise Cove is een tip van Hans en Jac, en wij zijn er hen eeuwig dankbaar voor.
Minder dankbaar zijn we voor de tip, om te lunchen bij het Neptunus Visrestaurant, verderop aan de Pacific Coast Highway. Alles – inktvis, garnalen, jacobsmosselen – is gefrituurd in een dikke laag beslag, bovenop een berg frieten die we niet eens aanraken. Maar dit is natuurlijk wel een typisch Amerikaans wegrestaurant, dat ook wordt aangedaan door horden motorrijders, dus we begrijpen het wel.
Santa Barbara moet wat zijn, hebben we gehoord, dus rijden we verder. Wat er precies gebeurt, is ons niet duidelijk, maar opeens rijden we door een gebied met enorme aardbeienvelden en sinaasappelbomen, kennelijk landinwaarts. Dat is een euvel in dit land: de bewegwijzering lijkt nergens op, je kunt vijftig mijl rijden en niet te zien krijgen op welke weg je zit en in welke richting die voert, anders dan naar het volgende dorp waarvan de naam niets zegt en dat niet op de kaart staat. Zelfs de navigatie komt er niet meer uit en stuurt ons ten einde raad terug naar Santa Monica. En zoals ik in het begin zei: geen gekke tip. De eigenaar van de liquorstore op de hoek haalt de bubbels al uit de koelkast.