Lezertjes van deze regelen kennen intussen Andrea Camilleri wel. Hij is niet alleen de schepper van commissaris Montalbano, op Sicilië altijd in de weer met subversieve acties tegen concurrerende politiekorpsen, een pompeus maar dom Openbaar Ministerie, een wantrouwige vriendin op afstand en ravissante vriendinnen dichtbij – en natuurlijk met ultraverse gebakken zeebarbelen als lunch, toebereid ‘come Dio comanda’. En uiteraard met het succesvol, zij het meestal hoogst onorthodox oplossen van moord- en andere zaken, die voor een belangrijk deel toe te schrijven blijken aan maffiose activiteit.
Daarnaast schreef Camilleri een aantal romans, losjesweg gebaseerd op (auto)biografische feiten. Voor zover mij bekend heeft hij daar nu voor het eerst mee gebroken met het in oktober uitgekomen ‘woordenboekje’ over het leven van de begin vorig jaar gearresteerde ‘capo di tutti capi’ Bernardo Provenzano, naar wie de politie al 43 jaar op zoek was. Om het boekje te kunnen schrijven kreeg Camilleri inzage in de verzameling briefjes (‘pizzini’) die Provenzano schreef gedurende de periode dat hij leiding gaf aan de Siciliaanse maffia, vanaf het midden van de jaren negentig tot vorig jaar.
De briefjes vormden een vrij waterdicht communicatiemiddel, zeker in vergelijking met (mobiele) telefoon of e-mail. Ze waren deels geschreven in code (bijvoorbeeld nummers voor medewerkers, 160 in getal) en werden tot minieme pakketjes opgevouwen zodat ze bijvoorbeeld vervoerd konden worden in broekomslagen. Ze maakten vaak lange omwegen om elke kans op onderschepping door de politie te vermijden. Provenzano werd uiteindelijk toch gepakt, na jaren speurwerk waarbij de politie kleine automatische camera’s inzette en verborgen microfoons en uiteindelijk de laatste zet kon doen door een zak wasgoed te volgen, die, onderweg naar Provenzano, lange omwegen maakte over Sicilië. Toen werd de nauwgezetheid van Provenzano hem ook nog fataal, want hij had van de hele correspondentie pijnlijk nauwkeurig archief gehouden, in die afgelegen schuur waar hij alleen woonde, treurend over het geringe contact dat hij kon hebben met vrouw en kinderen.
Provenzano zorgde ervoor dat de buitenwereld de indruk kon krijgen dat het de laatste jaren wel meeviel met de maffia. Zijn voorganger als hoogste baas, Toto Riina, hanteerde zeer grove methoden – zo gaf hij de opdracht tot het opblazen van hoge politiefunctionarissen, zoals Falcone en Borsellino. Na Riina’s arrestatie en veroordeling kwam Provenzano aan de macht, tot dan toe opgeklommen als afperser en huurmoordenaar – vermoedelijk heeft hij eigenhandig veertig mensen omgelegd – en die besloot dat die aanslagen niet goed waren voor het bedrijf. Hij zorgde dat de maffia geheel ondergronds (‘onder water’, in het Italiaans) ging, waarbij alleen degenen die het slachtoffer waren, merkten wat er aan de hand was. En die zwegen, uiteraard. Het afpersen, of beter gezegd: opeisen van beschermingsgeld, il pizzo, ging gewoon door en daarbij gingen als vanouds nog wel bedrijven in vlammen op of werd de weigerachtige eigenaar dood gevonden. Daarnaast was er een omvangrijk organisatie die zich bezig hield met smokkelen van drugs en andere spullen, het witwassen van geld – lees de berichten van de afgelopen weken over de mate waarin de Italiaanse economie doordrongen is van de maffia. (Ik zou dat wel eens in Nederland onderzocht willen zien, trouwens.)
Het woordenboek van Camilleri bevat een heldere beschrijving van aard en betekenis van de briefjes. Het begint ‘Affari’ (zaken) en eindigt met ‘Voi non sapete’ (Jullie weten niet). Dat laatste is ook de titel van het boek, het is de zin die Provenzano uitsprak op het moment van zijn arrestatie: ‘Jullie weten niet wat jullie doen.’ Camilleri speculeert dat Provenzano hiermee zinspeelde op de zin die Jezus uitsprak toen hij net aan het kruis was genageld. Heel raar is dat niet: in de schuur waar Provenzano woonde werden niet alleen een kerststalletje en diverse beelden van Maria en Jezus aangetroffen, maar ook een vrijwel stuk gelezen bijbel. De briefjes beginnen en eindigen altijd met het vroom inroepen van ’ ’s Heeren beste zegen’ over zijn activiteiten en die van de geadresseerden. Provenzano gebruikte de bijbel, met name het boek Numeri, ook als referentiepunt voor bepaalde cryptische omschrijvingen en hoewel hij uit ‘Voi non sapete’ naar voren komt als een halve godsdienstwaanzinnige, moet hem nagegeven worden dat hij al die jaren heel slim en vrijwel ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan.
De briefjes bieden Camilleri intussen de kans om uitvoerig de werking van de maffia te beschrijven, waarbij mij vooral opviel hoeveel artsen, rechters, advocaten en andere steunpilaren van de maatschappij tot hun nek in dit soort zaken staken en steken.
Het is te hopen dat het boek vertaald wordt in het Nederlands, het biedt een snel en scherp overzicht van maffia-activiteiten en hoewel de details met name cultureel verschillen, zul je zien dat je de Holleeders en de Moszkowiczen van deze wereld beter gaat begrijpen.
‘Voi non sapete. Gli amici, i nemici, la mafia, il mondo nei pizzini di Bernardo Provenzano’, Andrea Camilleri, uitg. Mondadori. De opbrengst van het boek gaat volledig naar de Stichting Andrea Camilleri & Politiefunctionarissen, ten bate van de kinderen van de mensen, gevallen in de uitoefening van hun plicht.