De opkomst van de DVD heeft het mogelijk gemaakt zo ongeveer alle films, hoe oud ook, nog eens in de rust van de eigen omgeving te bekijken. Vaak draait dat uit op teleurstelling.
Ik had het al gehad met La Grande Bouffe en met Le Salaire de la Peur. De eerste was nog best het aankijken waard, mede door de onverslaanbare cast; Maar de laatste ontbeerde alle onwaarschijnlijke hoogspanning die zich bij de eerste aanschouwing in de Carolus bioscoop in Nijmegen van me had meester gemaakt – mede omdat de film voor boven de 18 was en ik pas 16, en de vriend die ik bij me had en ik ons verbeeldden dat de man die naast ons zat, iets te maken kon hebben met de bioscooppolitie, of zoiets.
Gisteren zag ik voor het eerst sinds 1960 Orfeu Negro van regisseur Marcel Camus. Ik heb ik die bijna vijftig jaar vaak aan die film gedacht, en in mijn hoofd had hij mythische vormen aangenomen. Het geraffineerde spel van de Braziliaanse acteurs met hun sambabenen, de overweldigende carnavalsoptocht, het voodooritueel in de Hades met als culminatie de scène in de tramremise, waar ik in de loop van de jaren apocalyptische taferelen aan had toegevoegd van fel flitsende elektrische ontladingen, acrobatische toeren van de Dood, van Euridyce en van Orpheus, eindigend in de dood door spectaculaire electrocutie van het meisje.
Niets van dat alles. Om te beginnen heeft de carnavalsoptocht in Rio de Janeiro zich sindsdien natuurlijk ongelooflijk ontwikkeld, zodat de door Camus geregisseerde optocht inmiddels vooral lijkt op de optochten die tegenwoordig in Zuid-Limburgse gehuchten worden georganiseerd.
De scène in de tramremise duurt heel kort en er komt één flitsje aan te pas, dat inderdaad aan Euridyce het leven kost. Het voodooritueel is intussen door andere regisseurs veel beter en suggestiever vormgegeven.
Camus moet een romanticus zijn geweest (en wellicht ook weinig budget hebben gehad). Want hij verliet zich vrijwel geheel op lokale acteurs, die helaas het peil van het goedwillend amateurtoneel niet te boven kwamen. Met name Breno Mello, de titelrol nota bene, is een welwillende jongen wiens carrière uiteindelijk bestond uit een aantal lokale Braziliaanse producties, maar van wie sinds het eind van de jaren zestig niets meer is vernomen. De enige acteur met internationale status is Marpessa Dawn (Eurydice) die toen een mooi maar wel erg zoetig meisje was.
Het plot is werkelijk te armzalig voor woorden, elke enigszins serieuze amateurfilmer van tegenwoordig zou er iets beters van maken en Camus is ook niet verder gekomen dan het achter elkaar plakken van een aantal scènes, kennelijk in de verwachting dat het daarmee ook een spannende film zou worden, die de oorspronkelijke Griekse mythe eer zou aandoen. Het is primitief verfilmd amateurtoneel gebleven. Jammer, maar helaas.
Dat hij door de techniek en vooral door de tijd zou worden ingehaald, daar kan Camus achteraf niks aan doen. Dat de film indertijd bekroond met de een Gouden Palm en met een Oscar voor de beste buitenlandse film, de hemel moge weten op welke solide gronden.
Ik zat verweesd voor de tv. En draaide toen maar Paris, Texas van Wim Wenders. Trage film, bestaande uit perfect ingeraamde beelden, een verhaal van nostalgie, van menselijk falen, dat pas tegen het eind, nota bene in een monoloog buiten beeld van de hoofdpersoon, duidelijk wordt. Maar je zit wel dik twee uur volstrekt gefascineerd te kijken. In het besef dat zo’n verhaal alleen maar in een film verteld kon worden.
Orpheus en Eurydice, dat is eerder een boek. Of een film van Mel Gibson, dat zou ook kunnen.
______________
Op de afbeelding de hoes van de lp met de soundtrack van Orfeu Negro. Anders dan de film is de muziek van Antonio Carlos Jobim en Luiz Bonfà onsterfelijk gebleken: ik noem Tristeza en Manhã do Carnavaõ.