Voor Nederlanders is Italië: lekker eten, veel zon, het hele land één groot museum. Nou ja, en maffia, natuurlijk, daarover binnenkort meer.
Het nieuwste boek van Sandro Veronesi (auteur van het magistrale boek ‘Caos Calmo’) genaamd ‘Brucia troia’ – ook na lezing ervan ben ik niet zeker van de juiste vertaling, we houden het voorlopig op ‘Branden, slet!’ – is misschien niet zo bedoeld, maar geeft een buitenstaander een hardhandige correctie op dat beeld.
Het is een enigszins sprookjesachtig verhaal, al is het een kwaadaardig sprookje, een soort boze droom. Veronesi bracht twee elementen van de Italiaanse samenleving bijeen en vlocht ze tot iets waar je inderdaad nat bezweet en schreeuwend uit wakker schrikt.
De ene lijn is die van pater Pancrazio die een villa op de kop heeft getikt waar hij een stuk of dertig vondelingen met harde hand opvoedt, daarin bijgestaan door een stel ‘nonnen’, die veel weg hebben van het tuig uit de film ‘The Magdalena Sisters’. Marteling en vernedering zijn de voornaamste instrumenten in de opvoeding.
Een van de meer opstandige vondelingen vlucht terug naar waar hij (vermoedelijk) vandaan kwam: ‘de werf’, een aan de villa grenzende sloppenwijk waar alle kinderen de vrucht zijn van de bevolking van de ‘buurt’, die bestaat uit dieven en hoeren en waar de mensen, die uiteraard uit het Zuiden van Italië zijn gekomen, feitelijk geen mensen zijn, geen papieren hebben en officieel niet bestaan en leven van de misdaad. De vlucht/vondeling komt daar ook in terecht.
Eigenlijk is er ook een derde lijn, namelijk die van de ‘gegoede burgerij – ze hebben ook contact met de werf, vrijwel uitsluitend omdat de vondeling en een aantal anderen opdrachten aannemen, namelijk tot het in brand steken van minder lekker lopende fabrieken van de bourgeoisie. De verzekering zorgt voor de rest.
Uiteindelijk loopt alles uit de hand. Terwijl een van de overgebleven brandstichters in een hoog tempo verloedert tot een verwilderd dier, krijgt de absolute godsdienstwaanzin pater Pancrazio in zijn greep. En een zwak punt van Veronesi’s boek is vooral dat je al vrij lang van tevoren kunt zien aankomen, waar dit op uitdraait: de ondergang van Pancrazio’s onderneming in vuur en vlammen, door de hand van de verwilderde jongen.
Brucia Troia is in de Italiaanse pers niet buitengewoon vriendelijk ontvangen, herhaaldelijk kreeg hij zelfs het advies eens wat langer na te denken over een boek. Eigenlijk heeft hij dat ook gedaan, hij heeft er twintig jaar aan gewerkt, terwijl zijn andere boeken verschenen. Misschien had hij ook wel willen wachten, maar na zijn Premio Strega voor Caos Calmo wilde uitgeverij Bompiani de vruchten plukken, en Brucia Troia is de boom waar die aan moeten groeien.
Veronesi heeft zich er absoluut niet gemakkelijk van afgemaakt. Het is echt een boek waar je een nachtje voor opblijft, al is het totaal anders dan Caos Calmo.
Voor Italianen zijn sloppenwijken en godsdienstwaanzin misschien onderdelen van het dagelijks leven, waar ze het liefst zo weinig mogelijk over horen. Voor ons geeft dit boek een completer inzicht van het land ten Zuiden van de Alpen, dat na de komende verkiezingen ook nog eens een vierde lijn gaat opleveren: die van de mafkees Berlusconi en diens sinistere volgelingen die de godsdienstwaanzin wel mooi vinden, de mafia geen strobreed in de weg leggen en wel raad weten met de lastige viezeriken van de vele ‘werven’ die Italië kent.