Het is dat Philip Bloemendal al lang dood is, anders waren we, minstens sinds heden, toch wel definitief terug in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Bloemendal kon met die prachtige commentaarstem van hem zo fraai de oubollige grappen te berde brengen die in de studio’s van het bioscoopjournaal werden bedacht bij de zwart/wit-opnamen van caféterrastafeltjes waarop de regen neerplensde, hardnekkige strandbezoekers die, gehuld in zwemkleding met daar overheen een regenjas op het strand zaten te kijken, gezicht op ‘vrolijk’, naar de aanrollende tsunami’s van golven, mensen die het thuis gezellig maakten met thee en spritskoeken. Steevast eindigden die opnamen met een camera die inzoomde op een kapot gewaaide paraplu, verreweg het enige zwerfvuil in die dagen, tegen een lantaarnpaal. Alles in een gestaag neerdrenzende regen.
De inhoud van het commentaar: zo ging dat nu eenmaal in Nederland, een land waar het voortdurend regent, vooral in de zomertijd, en waar de mensen niettemin en vastberaden vrolijk hun twee weken vakantie doorbrengen op strand en camping, of als dagjesmensen in de dierentuin of in de wegberm.
Daarna was het tijd voor de hoofdfilm: de Glenn Miller Story, of Le Salaire de la Peur. Na afloop van de film ging je door de neerplenzende regen, op het fietsje, naar huis. Voor thee en bokkenpootjes.
De kinderen gingen toen nog om zeven uur naar bed en leefden in den vreze voor de harde hand van vader. De Elfstedentocht was nooit ver weg.
Geleidelijk aan volgden steeds warmere zomers, je vindt die terug in de berichten van de weerman van de plaatselijke krant die uit de gegevens sinds 1947 altijd wel een augustusdag vindt waarop het droog was en dik dertig graden werd.
In de jaren negentig was er geen houden meer aan. De Nederlander ging zijn kinderen opvoeden zoals dat kennelijk gebruikelijk was langs de Middellandse Zee, schafte allerlei attributen aan waardoor je ook buitenshuis onderuit kon liggen, bouwde de tuin vol parasolvoeten en vaste barbecues, liet zich van boven tot onder voltatoeëren, de eerste palmen verschenen in voortuinen. Dat hadden we toch maar mooi voor elkaar gekregen, met ons autootje!
En toen kwam de zomer van 2007. In april was ik buitenslands, dus daar kan ik niet over meepraten, hoewel ik verneem dat die maand ‘uitzinnig’ was. En daarna hebben we nog maar een stuk of zeven dagen gehad die naar de normen van De Bilt ‘zomers’ genoemd mogen worden.
Kijk het maar eens na: het is weer 1954. Hollandse zomer!
Ik hoor dat de kinderen weer meer discipline bijgebracht moet worden. En die eilandjes op de Noordpool kan ik niet helemaal plaatsen.
Het wachten is daarvoor op de opvolger van Philip Bloemendal, die tevens commentaar zal leveren bij de Elfstedentocht. Ik schat die op 18 december. En daarna nog een op 4 april.
Laatste reacties