De kranten hebben vrijwel allemaal hun amateurpsychologen en dito cultuurhistorici losgelaten op het artikel in het blad J/M, waarin opgenomen het resultaat van een enquête aangaande de vraag of het met de opvoeding van de kinderen niet een andere kant op moet.
Zo lees ik in het lijfblad: ‘veel ouders – nu tussen de veertig en zestig jaar – hebben deugden als netheid, beleefdheid, trouw, verdraagzaamheid en zelfbeheersing gaandeweg bij het grofvuil gezet’. Een mooie zin, waarvan de inhoud op geen enkele manier onderbouwd wordt – dat lijkt mij nog een heel karwei. De remedie al net zo min: ‘…kinderen weer regels en structuur geven. Te lang hebben ouders hun kinderen geen strobreed in de weg gelegd.’
Deze begenadigde essayist leeft blijkbaar in een geheel ander land dan ik. Om mij heen zie ik ouders die weliswaar hun kinderen schandelijk verwennen, maar tegelijk ook dagelijks voorhouden wat wel en niet kan, wat wel en niet mag, en wat moreel toegestaan dan wel verwerpelijk is. Natuurlijk stappen jongelui van tegenwoordig zonder veel ophef in het vliegtuig van de prijsvechter, op weg naar dit of dat strand, en dat is dus inderdaad anders dan in de jaren vijftig. Maar is dat essentieel?
Ik zag toevallig gisteren een journaalfragment uit april 1951; je ziet een paar honderd mensen – de meeste vrouwen met een hoofddoek, de mannen in een lange leren jas – door een bos rennen, om een plaatsje te bemachtigen op de camping in Bakkum waar ze voor de zomer hun tent mogen opslaan. Dat draaide, zo te zien, ook op schelden en vechten uit, zoals de meeste mensen tegenwoordig beneden hun waardigheid zouden vinden.
De moderne jeugd studeert hard, bekostigt die studie vaak met zuur verdiend geld, spaart voor een tegenwoordig nu eenmaal noodzakelijke uitgebreide en peperdure uitzet en een nog duurdere bruiloft. Ik zie om me heen jongens en meisjes die respectvol met elkaar omgaan, zich in elkaar verdiepen, lijden aan de problemen van de wereld. En toch zijn dat allemaal kinderen die zonder normen en waarden zouden zijn opgevoed.
Voor het zover is gaan al die jongelui door de puberteit heen, waarin het, net als in de veelgeroemde jaren vijftig, zoveel mogelijk dwars liggen, zuipen en schreeuwen geblazen is. Ik wil niet psychologiseren, maar misschien is dat wel een normaal louteringsproces, dat nodig is om je zelfstandig te kunnen vestigen als volwassene.
Als wij, hun ouders en grootouders die kinderen ergens mee hebben opgezadeld, dan is misschien met veel te veel geld – maar vooral met een wereld die een somber perspectief biedt, op velerlei gebied; het einde van de overvloed is in zicht omdat wij de schaarse hulpbronnen veel te onbeheerst hebben verbruikt; ik moet er niet aan denken nog te leven tegen de tijd dat onze vertrouwde leefruimte zich werkelijk tegen de mens zal keren.
Een onderklasse van onbeschaafdheid en losbandigheid heeft altijd bestaan, en het kostte toen geen moeite, en nu ook niet, om daar in terecht te komen. Toch slagen velen er in zich in de beschaving te handhaven. Het verschil met ‘vroegâh’ is dat de onderklasse zich tegenwoordig manifesteert in schreeuwende tatoeages, glimmende aso-bakken, harde muziek, onbeheerst verkeersgedrag.
Voor de rest zou ik zeggen: bekijk het systeem van kinderopvang nog eens, ga niet schouderophalend voorbij aan de deze week geponeerde stelling dat kleine kinderen behoefte hebben aan een stabiele omgeving, dat wisselende contacten ook op die leeftijd een bedenkelijk gevolg hebben.
En voor de rest: zowel de kinderen als de dieren van de buren moeten beter opgevoed worden, dat staat geloof ik al in de bijbel.