Ingmar Bergman is dood, Michelangelo Antonioni is dood en ik voel me ook al niet buitengewoon lekker. Ach, bij wijze van spreken.
Het overlijden van deze beide grootheden is wel weer aanleiding voor wat autobiografie. Bergman zelf niet zozeer, die bleef toch een twistpunt in het begin van de jaren zestig. Ik werkte toen op een grote redactie waarvan de meeste leden rond de dertig jaar waren. Iedereen viel helemaal in katzwijm bij de films van Antonioni. Niet zozeer van Blowup, hoewel die een sterk punt had doordat de Rolling Stones er in te zien waren. Maar Blowup was in kleur, en dat kon natuurlijk niet. Echte films waren in zwart/wit. Nee: La Notte, daar dweepten we mee.
Bergman was ook toen meer iets voor de fijnproevers. De echte liefhebbers noemden de films ook niet De Maagdenbron, of Het Zevende Zegel, Wilde Aardbeien of De Stilte. Nee, het was Jungfrukällan (de k uitgesproken als sj) Det Sjunde Inseglet, Smultronstället en Tystnaden. Met een paar getrouwen kon ik na het bioscoopbezoek (vaak in Amsterdam, want in Nijmegen kwamen de films veel te laat) langdurig filosoferen over de vraag, wat we nu eigenlijk te zien hadden gekregen, al begreep ik natuurlijk wel dat schaakspel van de ridder en de dood en de optocht langs de horizon.
Maar Antonioni beheerste een tijdlang ons leven. Met name La Notte hakte er in. Die twee die eerst die doodzieke vriend bezoeken, dan ieder huns weegs gaan, zij naar haar oude buurt in Milaan, hij naar de presentatie van een boek, waarna ze nog samen naar een nachtfeest bij een bevriende rijkaard gaan. In het vale ochtendlicht gaan ze samen naar huis, horen dat de zieke vriend overleden is en dan zegt zij tegen hem, dat ze van hem gaat scheiden omdat ze niet meer van hem houdt. Zij is Jeanne Moreau en hij Marcello Mastroianni, door ons liefkozend aangeduid als Marcello Masturbatie.
Maar om dat licht tijdens de terugtocht na dat feest, daar ging het ons om. We waren allemaal beginnende fotografen, en we hadden soms weken achtereen nachtdienst op de krant, diensten die tot zes uur ’s morgens duurden. Op het platte dak onder de ramen van de redactie wachtten we tot ‘het licht van Antonioni’ was aangebroken, waarna wij foto’s gingen maken bij dat licht, op dat platte dak, van elkaar. Voorbij, voorbij – ik kan er niet een van terugvinden.
Professione Reporter vond ik ook wel goed.
Maar toen was ik al bij dat clubje weg en zei het me ineens veel minder.
Laatste reacties