De Hongaarse Opstand, ja, daar kan ik me het nodige van herinneren. Met name van de nasleep. Als tussen de middag bij de KRO-radio het Angelus nog klepte, werd daar meteen het Weesgegroetje in het Hongaars bij gebeden, en toen al wist ik dat dat meer was om die vuile communisten te provoceren dan om die arme Hongaren het gevoel te geven dat ze thuis waren in Nederland.
Tussen 23 oktober en 4 november en later was de Hongaarse Opstand vooral een op de achtergrond bekommerd murmelende radio en de stukken in de krant van en over de Weense correspondent van De Gelderlander, die nog in Boedapest was op de dag dat de Russen de opstand begonnen neer te slaan.
Ik was achttien en een serieus volger van het nieuws.
Maar nog serieuzer waren mijn liefdesperikelen.
Ik had in die jaren altijd wel een vriendinnetje, maar lang hielden die het niet bij me uit en juist in de week van de Hongaarse opstand had Dorrie het uitgemaakt (ik weet absoluut niet meer waarom) en begon ik plannen te maken om een ander meisje, Cecile, op wie ik tijdens het net afgelopen zomerseizoen tentatief al het oog had laten vallen, te benaderen met het oog op voortzetting van de kennismaking met andere middelen.
Ik was daar indertijd niet zo’n held in, ik zat, net als Gino Motta in dat boek van Mario Soldati, altijd verlegen om een openingszin, en ik zag dan ook met jaloezie hoe anderen spelenderwijs zelfs de one-night-stand beoefenden – daar was ik nog niet aan toegekomen, ik vond dat trouwens een beetje amoreel, tot verbazing van niet alleen de jongens, maar ook van de meisjes, voor zover die zich er over uitlieten.
Het geheel, zowel de Hongaarse Opstand als mijn overdenkingen en overwegingen aangaande de juiste wijze waarop Cecile in de val gelokt kon worden, werd zwaar overschaduwd door het aanstaande eindexamen hbs-a, waarop ik niet geheel gerust was aangezien ik veel leraren tegen me in het harnas had gejaagd door rumoerig optreden.
Daarbij vergeleken viel de Hongaarse opstand in het niet, eerlijk gezegd.
Een kwestie van prioriteiten.