Toespraak bij de crematieplechtigheid van mijn zus Josè, in Beuningen, bij Nijmegen.
Het is vandaag precies 58 jaar geleden, op een druilerige dag zoals afgelopen maandag dat Josè over de St Annastraat in Nijmegen fietste met mij op de bagagedrager. De straat was glibberig en opeens lag ik onder de fiets op straat en ik wist, al was ik nog geen negen jaar, wat er gebeurd was: mijn linkerbovenbeen was gebroken. Ik heb daarna elf weken in het ziekenhuis gelegen.
Deze episode haal ik nu aan, omdat ze een korte samenvatting is van het leven van Josè. We waren thuis met vier kinderen waarvan Josè de oudste was, de andere drie, Berry, Lidia en ik waren tussen 8 en 14 jaar jonger dan zij. Onze moeder was niet buitengewoon gezond en ook door het leeftijdsverschil kwam een deel van onze opvoeding voor rekening van Josè. Ze deed het met verve, con brio, mag je wel zeggen. Ze bracht en haalde iedereen naar en van school, mij zelfs nog toen ik al op de middelbare school zat. Als haar ‘n aspect van de behandeling door leerkrachten of medeleerlingen niet beviel, dan liet ze dat luid en duidelijk weten. Tijdens mijn verblijf in het ziekenhuis was zij er op alle bezoekuren en daarbuiten, waarbij ze opnieuw gebruik maakte van haar speciale gevoel voor wat eerlijk en rechtvaardig was. Bij de bezoeken aan het ziekenhuis toverde ze zelfs bananen en sinaasappels te voorschijn, wat in 1947 nog niet zo vanzelfsprekend was. En we hebben het hier over een meisje van nog geen zeventien jaar.
Ze kwam dus zonder reserve voor je op, als er op school of daarbuiten iets mis ging. Dat haar ingrijpen niet altijd gunstige gevolgen had, dat maakte Josè absoluut niets uit: als zij haar punt had gemaakt, dan was het in orde. Ik heb nog nooit iemand meegemaakt die zo volledig eerlijk was. Het kon haar niets schelen of die eerlijkheid in goede aarde viel of niet. In latere jaren heb ik haar nog wel eens voorgehouden dat het in sommige gevallen wellicht te adviseren zou zijn, je eens wat diplomatieker uit te drukken. Maar dat was een foute opmerking. Als je je toevlucht moest nemen tot diplomatie, dan erkende je je nederlaag. Punt uit.
Dat radicale standpunt heeft haar in haar bewogen leven nogal eens problemen opgeleverd, vaak met als resultaat dat mensen zich van haar afkeerden. Dat moest dan maar, vond ze. Wie haar beter kende, zag daarnaast ook wel twijfel over haar standpunt, of spijt dat het nu eenmaal zo moest gaan en niet anders. Maar terugkrabbelen kon niet.
Josè bracht het grootste deel van haar leven door in Mook. Eerst in Huize Nederberg, dat stond op de plaats waar nu het kantoor van Peters & Partners staat; daarna in een romantisch boerderijtje aan de Mookse plassen. Gevolgd door een kort intermezzo in het Zwaneveld in Nijmegen, toen ze Henk net kende, daarna aan de Lindeboom in Mook en de laatste zes jaar in het huis op de Mookerheide, aan de Hendrik van Nassaulaan. Het lijdt geen twijfel dat dat laatste huis het beste was dat ze meemaakte.
Al meteen in de jaren vijftig manifesteerde ze zich als iemand die een huis wist te warmen, ik kan het niet anders zeggen. Altijd overal bloemen, overal vandaan verzamelde ze snuisterijen, ze had graag mensen, familie, vrienden en kennissen over de vloer die altijd minstens konden rekenen op een bordje pasta en uiteraard een smakelijk glas prosecco en/of wijn. Ook toen haar gezondheid merkbaar slechter werd, had ze steeds mensen op bezoek die vaak bleven eten. Onder de relaties van Peters & Partners waren de zakenlunches bij Josè en Henk thuis vermaard. Ze was een belangrijk deel van het jaar bezig met het organiseren van feesten met of zonder aanleiding, bij voorkeur in de tuin.
Buiten het huis hield met name die tuin haar uitvoerig bezig. In zes jaar tijd veranderde het stille woud op de Mookerheide in een lusthof die er wezen mag.
Dat wil helemaal niet zeggen dat Josè een teruggetrokken huisvrouwenleven leidde, ik mag wel zeggen: in tegendeel. In de jaren vijftig en zestig was ze een uitgesproken uitgaanstype waarbij ze de horeca in Nijmegen behoorlijk opfleurde. Later was ze ook vaak te zien in gelegenheden in Mook en wijde omgeving, in toenemende mate vooral in restaurants.
Ook de winkeliers van Mook keken uit naar bezoeken van Josè, want ze hield van lekker en veel inkopen. Kortom, het leek wel of ze iedereen kende in Mook en met velen onderhield ze min of meer vriendschappelijke relaties.
Een bijzondere vermelding verdient nog een andere, bepaald niet onbelangrijke activiteit. Zij was het die Henk stimuleerde om te beginnen met de onderneming die tegenwoordig Peters & Partners heet, en tot na haar 67ste verjaardag was zij een van de drijvende krachten achter het bedrijf. Daarbij kwamen ook haar gemakkelijke manier van communiceren goed van pas. Ik noem met name haar relatie met Heleen, die een dag in de week samen met Josè aan de administratie van het bedrijf werkte.
Josè leefde niettemin ook sterk in het verleden. Haar glorietijd lag in de jaren veertig, ik ben daar zelf getuige van geweest. Dat uitte zich met name in haar voorkeur voor de muziek die de geallieerde militairen naar Nederland brachten, zoals Glen Miller, maar later ook The Ramblers, The Skymasters, het Miller Sextet, daar kon je Josè tot vele jaren later nog voor wakker maken, net als voor de onbekommerde muziek van luide dixielandbandjes. Italiaanse zangers kwamen er later bij. Aan vrijwel alle klassieke muziek, met uitzondering van het Warsaw Concerto van Addinsell en enkele bekende opera-aria’s, en aan moderne popmuziek had ze daarentegen een grondige hekel.
Toch ging Josè ook helemaal met haar tijd mee. Afgelopen zondagmiddag genoot ze nog volop van een rit in de open Porsche van Henk. Ze reed zelf in een kekke cabriolet tot haar tegenstribbelende heup dat niet meer toeliet, maar haar meegaan met de tijd manifesteerde zich vooral in het feit ze zich de computer en de digitale camera eigen maakte, e-mailde, MSNde, SMSte en Skype-te alsof ze nooit anders had gedaan; ze maakte zich met weinig moeite allerlei ingewikkelde computerprogramma’s eigen, en ze hanteerde de webcam om je haar nieuwste aanwinsten op kledinggebied te showen.
Josè vond dat heel gewoon; achter de geraniums gaan zitten was iets voor bejaarden en andere oude mensen, tot die categorie hoorde zij niet. Daarbij liet ze zich niet storen door een steeds meer falende gezondheid. Ze was vermoedelijk wel op de hoogte van de ware toestand, maar die heeft ze aan niemand meegedeeld; mede ook omdat ze zich niet kon indenken dat uitgerekend haar iets kon overkomen. En omdat ze voor zichzelf een grens had gesteld: ze zou nooit onder narcose worden gebracht en nooit worden geopereerd. Dat doel heeft ze, helaas moeten wij nu zeggen, bereikt.
Op gevaar af hier een halve roman te gaan staan voorlezen, moet ik toch nog een paar andere aspecten van Josè’s leven aanstippen, om te komen tot een min of meer compleet beeld. Vanaf 1974 ging Josè samen met Henk vrijwel elk jaar op wintersport in Crans Montana in Zwitserland, waarbij de ‘sport’ zich de laatste jaren voor Josè noodgedwongen moest beperken tot toekijken. Vorig jaar openbaarde zich zelfs een dusdanig ernstig gezondheidsprobleem, dat de reis naar het Zwitserse hooggebergte sindsdien onmogelijk werd. En moet ik Italië nog noemen? Zij en Henk bereisden grote delen van het land, inclusief de eilanden, waarbij een belangrijke plaats was ingeruimd voor bezoeken aan de familie in Friuli. De laatste reizen gingen naar Toscane in april en vorig jaar september naar het merengebied en Venetië.
Uit mijn opmerkingen over de niets ontziende eerlijkheid van Josè zou je misschien kunnen opmaken, dat ze sociaal iemand was met een ingewikkelde gebruiksaanwijzing; dat was misschien voor een deel zo, maar ze had ook een andere kant: ze kon ongelooflijk zorgzaam zijn en zich daarvoor geweldig uitsloven zonder zich er op te laten voorstaan. Toen onze beide ouders nog leefden en al helemaal toen onze vader was overleden, heeft ze heel wat keren zonder morren de rit van Mook naar Nijmegen en terug gemaakt, eventueel ook diep in de nacht en eventueel ook om een rolletje pepermunt af te leveren.
Met name oudere mensen zowel uit onze eigen familie als uit de familie van Henk konden op hulp en bijstand van Josè rekenen in een mate die je rustig ’ouderwets’ kunt noemen.
Dat hing ook samen met een ander belangrijk aspect van het leven van Josè. Zij beschouwde zich als de bewaarster van de familietraditie. Familieleden, levend of dood, konden het niet gauw te bont maken. Deze zelf bedachte taak hield ook in dat ze intensief contact hield met ook verre familieleden. Ook de familie in Friuli, Josè was de enige die precies op de hoogte was van het reilen en zeilen daar.
De laatste jaren belde ze me geregeld met de vraag: ‘Weet je wie er dood is?’ Als ik zei ’nee, wie dan?’ noemde ze vaak een naam die me niks zei, maar het was dan toch een ver familielid, of iemand uit de buurt in Nijmegen waar we zijn opgegroeid. Dat was ook typisch Josè: dat ze heel lang met het woord ‘thuis’ het ouderlijk huis in de Thijmstraat bedoelde, dat warme nest waar ze van haar geboorte tot haar achtste het rijk alleen had gehad, aanbeden door haar ouders.
Met name onze vader, die aanstaande maandag 23 jaar dood is, en onze broer Berry, ruim acht jaar geleden overleden, hadden een zeer bijzondere plaats in het leven van Josè. Vrijwel dagelijks maakte ze nog opmerkingen in de trant van ‘dat zou Santin lekker hebben gevonden’ of ‘dat kon Berry zo goed’. Als je wilde weten hoe het zacht gesmoorde konijn met tomatensaus en salie van mijn vader smaakte, dan moest je bij Josè zijn; als je een collectie wilde zien van de kleding die Berry voor haar maakte, dan hoefde je de kasten in het huis op de Mookerheide maar open te trekken. Op de beide sterfdagen plaatste ze steevast een advertentie in De Gelderlander.
Aan het uiterlijk van zichzelf en haar naasten bleef ze veel aandacht besteden. Ze had op het gebied van kleding een nogal kleurrijke smaak, die misschien niet altijd in overeenstemming leek met haar leeftijd, maar ze was dan ook lang niet zo oud als ze was. Ik sta hier momenteel met twee tijdelijk ontbrekende tanden in mijn ondergebit. Ik neem aan dat Josè had gevonden dat je zó geen toespraak kon houden, met name je gebit diende perfect in orde te zijn en ook raar haar, zoals een kale kop, kon in haar opvatting niet door de beugel.
Ondanks of misschien juist doordat Josè iemand was met een gebruiksaanwijzing, nam zij in het leven van veel mensen een aparte plaats in. Niet in de laatste plaats natuurlijk van Henk, die zich zichtbaar kon koesteren in haar zorgzaamheid. Ik noem ook Marijke Leenders, haar steun en toeverlaat bij het managen van het grote huis in Mook. En niet alleen mensen moet ik noemen: de achtereenvolgende honden en katten konden rekenen op een leven als een verwend kind.
Maandag even over zeven uur ’s morgens kwam aan dat alles een tamelijk plotseling einde. Josè is gegaan zoals ze geleefd heeft: intens en met grote snelheid, de kaars aan beide zijden brandend.